1 Zie de rov. 3.1-3.2 van het in cassatie bestreden vonnis.
2 AB 1993 no. GT 33; de wijziging is gepubliceerd in AB 2006 no. 30. De tekst van de Landsverordening is ook te raadplegen op www.overheid.aw en www.arubahuis.nl. De op de genoemde websites gepubliceerde versie verschilt echter van die, welke kenbaar is uit AB 2006 no. 30 en een ongevolge AB 2008 no. 48 overigens eerst op 1 oktober 2008 in werking getreden art. 35 bevat van de in voetnoot 3 van de schriftelijke toelichting van de mrs. Van Wijk en Van Asperen bedoelde inhoud. Evenals partijen zal ik in deze conclusie niet de door die bepaling voorgeschreven citeertitel "Landsverordening toelating, uitzetting en verwijdering" (Ltuv), maar de (oude) citeertitel "Landsverordening toelating en uitzetting" (LTU) volgen.
3 In appel hebben The Golden Nugget c.s. de in dit onderdeel van het petitum bedoelde periode gewijzigd in een periode van maximaal vijf jaar; zie memorie van grieven, p. 8.
4 Art. I.1 van de Staatsregeling van Aruba bepaalt: "Allen die zich in Aruba bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, kleur, taal, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, of op welke grond dan ook is niet toegestaan." Toetsing van wetten in formele zin aan deze bepaling is toegestaan op grond van art. I.22 Staatsregeling, waarin is bepaald: "Wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar zou zijn met de bepalingen van dit hoofdstuk." Met "dit hoofdstuk" is bedoeld "Hoofdstuk I: Grondrechten" van de Staatsregeling.
5 Nederlanders die niet in Aruba zijn geboren of genaturaliseerd hebben ingevolge de art. 1-6 LTU voor verblijf in Aruba in beginsel een verblijfsvergunning nodig. Op grond van art. 3, aanhef en onder f, LTU hebben "niet-Arubaanse Nederlanders" die gedurende een periode langer dan vijf jaar onafgebroken in Aruba toegelaten zijn geweest, van rechtswege toelating tot verblijf in Aruba; zij hebben niet langer een verblijfsvergunning nodig.
6 Trb. 1956, 40.
7 Het cassatierekest is op 11 februari 2008 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen. Ingevolge art. 4 van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba in samenhang met art. 235 en 264 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba bedraagt de termijn voor het instellen van cassatieberoep negen weken (de helft van zes weken, maal drie).
8 De officiële toelichting op het Statuut laat echter uitdrukkelijk de mogelijkheid open van regeling van een landsburgerschap door de Landen: "Letter c. Uitdrukkelijk wordt hier van Nederlanderschap en niet van nationaliteit gesproken, ten einde te doen uitkomen, dat voor de drie Rijksdelen de gezamenlijke en enige nationaliteit is het Nederlanderschap. (...) Een eventuele regeling van een burgerschap is aan de landen overgelaten."; zie W.H. van Helsdingen, Het Statuut van het Koninkrijk (1957), p. 262. Zie voorts G.R. de Groot en M. Tratnik, Nederlands nationaliteitsrecht (2002), p. 90; G.R. de Groot, Handboek Nieuw Nationaliteitsrecht (2003), p. 187; M.A. Loth en J. Sybesma (red.), Hoofdstukken Nederlands-Antilliaans en Arubaans recht (2003), p. 55; C. Borman, Het Statuut voor het Koninkrijk (2005), p. 71.
9 Vgl. art. 14 lid 3 Statuut; zie voorts C. Borman, Het Statuut voor het Koninkrijk (2005), p. 67-68 en p. 114-119; M.A. Loth en J. Sybesma (red.), Hoofdstukken Nederlands-Antilliaans en Arubaans recht (2003), p. 36-37; G.R. de Groot, Handboek Nieuw Nationaliteitsrecht (2003), p. 187. De Groot verwijst tevens naar art. 6 Staatsregeling van de Nederlandse Antillen, waarin is bepaald: "Het Nederlanderschap wordt geregeld door de wetgever van het Koninkrijk." Een zodanige bepaling ontbreekt in de Arubaanse Staatsregeling.
10 Rijkswet van 19 december 1984, Stb. 1984, 628, laatstelijk gewijzigd bij Rijkswet van 27 juni 2008, Stb. 270.
11 Trb. 1975, 132.
12 Zie HR 16 september 1994, NJ 1995, 563, m.nt. GRdG; HR 11 april 1997, NJ 1997, 705, m.nt. GRdG; HR 19 december 2003, LJN AL8544, JOL 2003, 671. Zie voorts G.R. de Groot en M. Tratnik, Nederlands nationaliteitsrecht (2002), p. 90; G.R. de Groot, Handboek Nieuw Nationaliteitsrecht (2003), p. 187.
13 Art. 8 leden 2-4 en art. 10 RWN vormen uitzonderingen op deze hoofdregel.
14 De officiële toelichting op art. 3, lid 1, onder f, Statuut vermeldt: "Letter f. In het toelatingsbeleid ook t.a.v. Nederlanders behoort aan het land een grote mate van vrijheid te worden gelaten. Slechts de mogelijkheid van toezicht op het stellen van algemene regelen moet aan het Koninkrijk verblijven. De landen behoren niet te discrimineren tussen Nederlanders, die niet uit het betrokken land afkomstig zijn. Het beleid t.a.v. beroeps- en bedrijfsuitoefening wordt niet als Koninkrijksaangelegenheid aangemerkt"; zie W.H. van Helsdingen, Het Statuut voor het Koninkrijk (1957), p. 263. Zie voorts C. Borman, Het Statuut voor het Koninkrijk (2005), p. 73.
15 Zie C. Borman, Het Statuut voor het Koninkrijk (2005), p. 73; M.A. Loth en J. Sybesma (red.), Hoofdstukken Nederlands-Antilliaans en Arubaans recht (2003), p. 56-57.
16 In de officiële toelichting op art. 3 lid 1, onder g, Statuut wordt hierover opgemerkt: "Letter g. Ook het toelatingsbeleid t.a.v. vreemdelingen is voor het overgrote deel landszaak. Vanwege het Koninkrijk moeten echter regelen kunnen worden gesteld omtrent vereisten, waaraan vreemdelingen in ieder geval moeten voldoen om te mogen worden toegelaten. De internationale positie van het Koninkrijk kan daartoe nopen en verplichten. Toelating kan vanwege de Rijksregering niet worden opgelegd."; zie W.H. van Helsdingen, Het Statuut voor het Koninkrijk (1957), p. 263. Zie voorts C. Borman, Het Statuut voor het Koninkrijk (2005), p. 73. Op p. 74 wijst Borman erop dat, indien van de mogelijkheid tot het stellen van algemene voorwaarden gebruik wordt gemaakt, de landen nog slechts de bevoegdheid tot nadere regelgeving binnen het raam van de algemene voorwaarden hebben.
17 AB 1985, 26; AB 1987, GT 1.
18 Vgl. art. 5 van de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen (P.B. 1955, 32): "De regelen nopens toelating, vestiging en uitzetting van Nederlanders worden bij Landsverordening vastgesteld, behoudens het toezicht op de algemene regelen betreffende de toelating en uitzetting van Nederlanders, bedoeld bij het eerste lid onder f van artikel 3 van het Statuut. De regels nopens de toelating, vestiging en uitzetting van vreemdelingen worden bij landsverordening vastgesteld met inachtneming van algemene voorwaarden voor toelating en uitzetting van vreemdelingen als bedoeld in het eerste lid onder g van artikel 3 van het Statuut."
19 AB 1993, no. GT 33, zie voor de litigieuze wijziging daarvan AB 2006 no. 30.
20 Art. 1 LTU.
21 Art. 2 LTU.
22 Art. 3 LTU.
23 Art. 6 LTU.
24 De (meeste van de) desbetreffende pagina's uit de memorie van toelichting zijn als prod. 6 bij het inleidende verzoekschrift overgelegd.
25 Zie de nota Toelatingsbeleid Vreemdelingen van het Ministerie van Volksgezondheid, Milieu, Administratieve- en Vreemdelingenzaken van 1 november 2007, nr. 2.2.1 (slot). De nota bevindt zich in het procesdossier van het Land en is tevens te raadplegen op de website www.overheid.aw.
26 Zie de schriftelijke toelichting van de mrs. Van Wijk en Van Asperen onder 3.66, alsmede de pleitnota in hoger beroep van mr. Boyce onder 44.
27 Vgl. de nota Vreemdelingenbeleid van 12 juni 2002, nrs. 2.-2.2. De nota is in eerste aanleg als prod. 2 bij de pleitnota van mr. Boyce in het geding gebracht en in hoger beroep als prod. 3 bij de memorie van antwoord. Zie ook de schriftelijke toelichting van de mrs. Van Wijk en Van Asperen onder 3.13, met verdere verwijzingen naar de stukken van de feitelijke instanties, alsmede rov. 4.2 van de als prod. 3-6 bij de memorie van grieven overgelegde uitspraken.
28 Vgl. de nota Vreemdelingenbeleid van 12 juni 2002, nr. 2, tweede "bullet-point".
29 Zie HR 1 juli 1983, NJ 1984, 360, m.nt. MS; HR 16 mei 1986, NJ 1987, 251, m.nt. MS; HR 12 mei 2000, NJ 2000, 714, m.nt. P.J. Slot.
30 Zie onder meer de - in appel niet bestreden - samenvatting van het standpunt van The Golden Nugget c.s. in rov. 3.2 van het vonnis van het Gerecht: "(...) De aan de werknemers van eiseressen gestelde voorwaarde van maximaal drie jaren vergund verblijf in Aruba is (in) strijd met artikel 1 van de Staatsregeling en met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (verder: IVBPR). Er wordt ongerechtvaardigd gediscrimineerd op grond van nationaliteit en vermogen (voor Europese Nederlanders en renteniers geldt deze voorwaarde niet). (...)"
31 Vgl. G.J.M. van Wissen, Grondrechten (1992), p. 51-55.
32 Door het Land geëxpliciteerd in de schriftelijke toelichting van de mrs. Van Wijk en Van Asperen onder 3.27.
33 Goedgekeurd bij Rijkswet van 21 december 2000, Stb. 2000, 619; zie voor de inwerkingtreding voor Nederland Trb. 2001, 40. De Franse en Engelse tekst van het verdrag zijn geplaatst in Trb. 1998, 10, een Nederlandse vertaling in Trb. 1998, 149.
34 In het Explanatory Report bij het Europees verdrag inzake nationaliteit van de Raad van Europa wordt met betrekking tot art. 5 EVN onder andere opgemerkt:
"40. However, the very nature of the attribution of nationality requires States to fix certain criteria to determine their own nationals. These criteria could result, in given cases, in more preferential treatment in the field of nationality. Common examples of justified grounds for differentiation of preferential treatment are the requirement of knowledge of the national language in order to be naturalised and the facilitated acquisition of nationality due to descent or place of birth. The Convention itself, under Article 6, paragraph 4, provides for the facilitation of the acquisition of nationality in certain cases.
41. States Parties can give more favourable treatment to nationals of certain other States. For example, a member State of the European Union can require a shorter period of habitual residence for naturalisation of nationals of other European Union States than is required as a general rule. This would constitute preferential treatment on the basis of nationality and not discrimination on the ground of national origin.
42. It has therefore been necessary to consider differently distinctions in treatment which do not amount to a discrimination and distinctions which would amount to a prohibited discrimination in the field of nationality."
Zie bijlage I bij Kamerstukken II, 1999-2000, 26 990 (R 1647), nr. 3. Het rapport is mede te raadplegen op de website van de Raad van Europa (www.conventions.coe.int/Treaty/en/Reports/Html/166.htm).
35 Zie G.R. de Groot, Europees Nationaliteitsverdrag in werking voor Nederland, MR 2002, p. 4-12, in het bijzonder p. 5.
36 Vgl. de toelichting op art. 6 lid 3 EVN in het Explanatory Report onder 51:
"51. This paragraph provides that internal law should contain rules which make it possible for foreigners lawfully and habitually resident in the territory of a State Party to be naturalised. A maximum period of residence which can be required for naturalisation is fixed (ten years before the lodging of the application); it corresponds to a common standard, most countries of Europe requiring between five and ten years of residence. A State Party may, in addition, fix other justifiable conditions for naturalisation, in particular as regards integration."
37 Vgl. de noot van G.R. de Groot bij (onder andere) deze uitspraak in JV 2004, 403, onder 6.
38 Zie de art. 93-94 Grondwet. Vgl. P.H. Kooijmans, Internationaal publiekrecht in vogelvlucht (2008), p. 89-92. Op grond van art. 5 lid 1 Statuut zijn de art. 93 en 94 Grondwet Koninkrijksrecht en daarom ook verbindend voor Aruba; vgl. M.A. Loth en J. Sybesma (red.), Hoofdstukken Nederlands-Antilliaans en Arubaans recht (2003), p. 44.
39 G.R. de Groot en M. Tratnik, Nederlands nationaliteitsrecht (2002), p. 122.
40 Trb. 1969, 99.
41 HR 7 november 1984, NJ 1985, 247, m.nt. EAA; HR 23 november 1984, NJ 1985, 604, m.nt. EAA; HR 3 maart 1987, NJ 1987, 1006; HR 23 november 1990, NJ 1991, 199; conclusie vóór HR 21 december 2001, LJN: AD4920, JOL 2001, 779, onder 2.9; G.R de Groot, Handboek Nieuw Nationaliteitsrecht (2003), p. 69; A. Nollkaemper, Kern van het internationaal publiekrecht (2007), p. 258; P.H. Kooijmans, Internationaal publiekrecht in vogelvlucht (2008), p. 360.
42 Zie voor de betekenis van de art. 93 en 94 Grondwet voor Aruba voetnoot 38.
43 Zie HR 6 maart 1959 (Nyugat), NJ 1962, 2, m.nt. DJV, alsmede P.H. Kooijmans, Internationaal publiekrecht in vogelvlucht (2008), p. 89-92.
44 Kamerstukken II 2005-2006, 30 584 (R 1811), nr. 3, p. 2 (prod. 9 bij de memorie van grieven). Overigens is het nummer van het kamerstuk in middelonderdeel 13 kennelijk abusievelijk als 30 548 vermeld.
45 Middelonderdeel 14 verwijst voor deze brief naar prod. 10 bij de memorie van grieven. In geen van de procesdossiers heb ik de brief echter bij de memorie grieven (of andere processtukken in appel) aangetroffen. De brief is als prod. 25 bij de in eerste aanleg overgelegde pleitaantekeningen van mr. Bikker in het geding gebracht. Het betreft de brief van de Minister voor Bestuurlijke vernieuwing en Koninkrijksrelaties aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 15 december 2006, Kamerstukken II, 2006-2007, 30 800 IV en 30 461, nr. 14.
46 Zie C. Borman, Het Statuut voor het Koninkrijk (2005), p. 194: "Waar de rechter niet bevoegd is een wet of landsverordening aan het Statuut te toetsen, is het hem a fortiori niet toegestaan de verenigbaarheid van een wet of landsverordening met een rijkswet te beoordelen."
47 Vgl. echter de door de Raad van Advies (zie de art. IV.1-IV.5 Staatsregeling) opgeworpen vraag op p. 7 van zijn advies betreffende de wijzigingsverordening waarbij het huidige art. 7 lid 3 LTU is geïntroduceerd: "De Raad vraagt zich af of een landsverordening de doelstelling zou kunnen hebben om willens en wetens feitelijk de werking van een rijkswet te beperken." De bedoelde pagina is als prod. 8 bij het inleidende verzoekschrift in het geding gebracht.
48 Zie de memorie van grieven, p. 2-4.
49 Vgl. rov. 5.13 van het vonnis van het Gerecht.
50 Zie de memorie van grieven, p. 2, alsmede prod. 3 bij de memorie van grieven.
51 Zie de memorie van grieven, p. 2, alsmede prod. 4-6 bij de memorie van grieven.
52 De prod. 4 en 5; zie rov. 4.5 van de uitspraak van 2 juli 2007 en rov. 4.4 van de uitspraak van 14 november 2007.
53 Vgl. de schriftelijke toelichting van mr. Gonesh onder 17.
54 Zie rov. 4.2 c.q. 4.3 van de betrokken uitspraken.
55 Zie rov. 4.1 van de uitspraak van 14 november 2007 (prod. 5 bij de pleitnota in hoger beroep); van de uitspraak van 2 juli 2007 (prod. 4 bij de pleitnota in hoger beroep) ontbreekt p. 3, maar nu de aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning blijkens rov. 2.1 na de inwerkingtreding van art. 7 lid 3 LTU is gedaan, is deze bepaling daarop van toepassing.
56 Vgl. de nota Vreemdelingenbeleid van 12 juni 2002, waarin het zogenaamde driejarenbeleid is geïntroduceerd en waarin onder "1. Toelating van vreemdelingen" onder meer wordt opgemerkt:
"De economische groei van Aruba leidde de laatste tien jaren tot een steeds grotere vraag naar buitenlandse arbeidskrachten. Aruba is een klein eiland met een weinig gedifferentieerde economie die snel ontregeld kan raken door de economische ontwikkelingen elders. Aruba is een immigratieland geworden, waar vele economische emigranten uit de regio een beter leven proberen op te bouwen. (...)
(...)
De overtuiging vigeert intussen dat de toevloed van vreemdelingen naar Aruba, behalve positieve gevolgen ook negatieve gevolgen heeft. (...) De regering is van mening dat Aruba zo langzamerhand te veel buitenlandse arbeidskrachten heeft. De economische ontwikkelingen bepalen de toelating van buitenlandse arbeidskrachten. Een stringent vreemdelingenbeleid is thans noodzakelijk. (...)"
Onder "2. Hoofdlijnen beleid Minister van Justitie" vermeldt de nota onder meer:
"Om het aantal vreemdelingen te beperken wenst de Minister van Justitie een stringent toelatingsbeleid te voeren. Ondermeer zal dit inhouden dat:
• alle vreemdelingen na drie jaren Aruba moeten verlaten;
• zij pas na drie jaar weer mogen terugkomen voor weer een termijn van maximaal drie jaren;
(...)
• de ruimte op de arbeidsmarkt is bepalend voor de toekenning van een verblijfsvergunning met toestemming tot werk;"
Daarnaast kan worden gewezen op de nota Toelatingsbeleid Vreemdelingen van het Ministerie van Volksgezondheid, Milieu, Administratieve- en Vreemdelingenzaken van 1 november 2007, die onder 1 de passage bevat:
"Dit beleid richt zich op het voeren van een verantwoordelijk en integraal toelatingsbeleid, daarbij rekening houdend met de draagkracht, de economische ontwikkeling en de arbeidsmarkt van Aruba, (...)"
Verder wordt in paragraaf 2 opgemerkt:
"Uitgangspunt is dat het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de arbeidsmarkt, de draagkracht en de economische ontwikkeling worden gerekend, zwaarder weegt dan het individuele belang."
57 Zie over teleologische uitleg F.T. Groenewegen, Wetsinterpretatie en rechtsvorming (2006), p. 166-176. Overigens is het object van uitleg in dit geval niet de inhoud van de betrokken wetsbepaling, maar (uitsluitend) het doel daarvan.
58 Onderdeel 23 verwijst in zijn slotzin kennelijk abusievelijk naar rov. 3.9; in deze overweging stelt het hof niet vast dat art. 7 lid 3 LTU ertoe strekt het aantal naturalisaties te beperken.
59 Het onderdeel doelt kennelijk op de volzin die is vermeld op p. 2/3 van de memorie van grieven: "Immers, gemelde wetshistorische uitleg van het GEA als bestuursrechter is door het bestuursorgaan meerdere keren met dezelfde argumenten als thans bij de burgerlijke rechter betwist, doch zulks heeft geen aanleiding gegeven tot wijziging van de visie van de bestuursrechter terzake."
60 Vgl. voor de doorwerking van (on)verbindendheidsoordelen van de bestuursrechter in civiele gedingen HR 17 december 2004, NJ 2005, 152, m.nt. TK, en HR 18 februari 2005, NJ 2005, 283.
61 In de nota Toelatingsbeleid Vreemdelingen van het Ministerie van Volksgezondheid, Milieu, Administratieve en Vreemdelingenzaken van 1 november 2007 wordt onder 2.2.2 gesproken van "het landsbesluit 'aanwijzing bijzondere categorieën beroepspersonen'" en wordt in hoofdstuk 6 ("Kennismigranten") omschreven welke functies en personen onder de bedoelde categorieën vallen.
62 Vgl. de nota Toelatingsbeleid Vreemdelingen van het Ministerie van Volksgezondheid, Milieu, Administratieve- en Vreemdelingenzaken van 1 november 2007, p. 18-20.
63 Vgl. de memorie van antwoord, p. 6 (tweede alinea).
64 Zie Van Wijk/Konijnenbelt & Van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht (2008), p. 235-236, alsmede T&C Awb (2007), aant. 2 bij art. 4:81 (P.J.J. van Buuren).
65 Zie de nota Toelatingsbeleid Vreemdelingen van het Ministerie van Volksgezondheid, Milieu, Administratieve- en Vreemdelingenzaken van 1 november 2007, paragraaf 1: "Dit beleid richt zich op het voeren van een verantwoordelijk en integraal toelatingsbeleid, daarbij rekening houdend met de draagkracht, de economische ontwikkeling en de arbeidsmarkt van Aruba, waarbij tevens de nadruk wordt gelegd op een zo restrictief (...) mogelijke toelating van degenen die een band hebben met Aruba."
66 De in de vorige voetnoot genoemde nota hanteert onder 2.2.1-2.2.2 in verband met het in beginsel tot drie jaar gemaximeerde verblijf van buitenlandse werknemers en de vervolgens in acht te nemen wachttijd uitdrukkelijk de term "roulatiesysteem".