Conclusie
Nr. 08/00600
Zitting 26 mei 2009
Mr Jörg
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft verzoeker wegens het - kort gezegd - plegen van twee woninginbraken veroordeeld tot een gevangenisstraf van 250 dagen. Verzoeker is voorts veroordeeld tot betaling van € 2.925,00 aan de benadeelde partij en hem is tot dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr opgelegd in de gebruikelijke alternatieve modus.
2. Namens verzoeker heeft mr. A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage bij schriftuur 3 middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel houdt in dat uit de bewijsmiddelen met betrekking tot feit 1 niet kan worden afgeleid dat verzoeker de deur heeft geforceerd.
4. Uit de bewijsmiddelen blijkt inderdaad niet dat de voordeur van de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] was geforceerd. Uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van aangever [slachtoffer] volgt slechts dat hij bij aankomst bij zijn woning tot zijn verbazing de voordeur open zag staan. Hieruit kan weliswaar worden afgeleid dat de deur dicht was toen aangever vertrok maar het bewijs van braak kan hierop niet worden gebaseerd nu ook in het geheel niets is vastgesteld omtrent aan die deur toegebrachte schade. Het middel is terecht voorgesteld. De bewezenverklaring is in zoverre onvoldoende gemotiveerd.
5. De vraag is of een vrijspraak van de strafverzwarende omstandigheid in dit bijzondere geval tot een lagere straf zou hebben geleid. De straf is namelijk gelet op het toepasselijke oriëntatiepunt voor veelplegers bepaald schappelijk: ruim acht maanden gevangenisstraf voor twee woninginbraken.(1) Het hof heeft overwogen dat uit de justitiële documentatie blijkt dat verzoeker veelvuldig eerder voor soortgelijke en andersoortige strafbare feiten is veroordeeld. Met andere woorden: de recidive heeft een behoorlijke strafopdrijvende werking gehad. Het komt mij voor dat het gekwalificeerde karakter van het eerste bewezenverklaarde feit niet bijster veel gewicht in de schaal zal hebben gelegd: het gaat om de diefstallen uit woningen zonder noemenswaardige braakschade. Die leiden tot onrust en schade bij de slachtoffers, zoals het hof overweegt. Indien Uw Raad het op dit punt met mij eens is behoeft het op zichzelf gegronde middel geen andere consequenties te hebben dan dat verzoeker om proceseconomische redenen door de Hoge Raad wordt vrijgesproken van de braak. In een soortgelijke situatie van HR 11 februari 2003, LJN AF1938, liet U het arrest ambtshalve in stand, maar belangrijk in die zaak was dat over de onjuiste kwalificatie niet was geklaagd. Dat maakt de onderhavige zaak anders.
6. Het tweede middel houdt in dat de bewijsmiddelen tegenstrijdig zijn, althans dat het hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op een ter zitting gevoerd verweer.
7. Blijkens de toelichting zou de tegenstrijdigheid daarin bestaan dat de getuige heeft verklaard over een wit vest terwijl verzoeker is aangehouden in een groene trui.
8. De bewijsconstructie is niet tegenstrijdig. Daarin wordt slechts melding gemaakt van een groene trui die verzoeker droeg toen hij werd aangehouden nadat hij door middel van vreemde capriolen uit de ouderlijke woning voor de politie geprobeerd had te vluchten. Bewijsmiddel 4 waarnaar de steller van het middel verwijst houdt niet in dat het door de getuige genoemde vest wit was. Hier stuiten we op de stelregel in cassatie dat de feitenrechter vrij is datgene wat hij uit het oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig acht, tot bewijs te bezigen en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd:
"Voorts is mijn cliënt aangehouden in andere kleding dan die door de getuigen wordt genoemd. Hij droeg in elk geval geen witte trui en deze is ook niet aangetroffen tijdens de doorzoeking van zijn woning.(...) Derhalve verzoek ik u de verdachte vrij te spreken van dit feit."
9. Het aangevoerde behoefde het hof niet op te vatten als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt waarop het hof gehouden was nader te responderen. Het middel kan niet slagen.
10. Een onwelwillende observant van de rechterlijke besluitvorming zou misschien zeggen - na kennisneming van het gehele dossier - dat het toch eigenaardig is dat de ene getuige zegt dat de verdachte een wit vest aan had, terwijl een andere getuige hem kort daarna in een groene trui aanhoudt; en dat de rechter dit verschil verdonkeremaant. Dat is echter niet zo.
11. Wat is de bijdrage van het vest aan de bewijsconstructie? Dat is: dat de getuige [betrokkene 3] in de bewuste nacht een jongen zag rennen met een vest, dat door de getuige werd herkend als het vest dat door verzoeker, [verdachte] geheten - die [b-straat 1] woont - van de zoon van die getuige was weggenomen. De getuige riep nog "[verdachte]" waarop de rennende persoon omkeek. De getuige gaf deze naam door aan de politie (die ambtshalve bekend is met verzoeker) en begaf zich naar de [b-straat 1] en zag daar vervolgens verzoeker de genoemde vreemde capriolen uithalen voordat hij (toch) werd gepakt. Het is dus niet zo dat de identificatie van verzoeker aan de hand van zijn door de politie waargenomen tenue heeft plaatsgevonden: de politie herkende verzoeker ambtshalve.
12. Wel kan men zich afvragen waarom het volgens het hof nodig was de details van de kleding die verzoeker bij zijn aanhouding droeg in de bewijsconstructie een rol te laten spelen.
13. Het derde middel houdt in dat ten aanzien van feit 3 uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verzoeker gebruik heeft gemaakt van een valse sleutel.
14. Tot het bewijs van de bewezenverklaarde woninginbraak heeft het hof gebezigd de verklaring van aangever [betrokkene 4] dat zijn dochter op 23 mei 2006 de voordeur van hun woning aan de [c-straat 1] te [plaats] middels het slot en dievenklauwen heeft afgesloten en door de achterdeur het pand heeft verlaten. Toen zij terugkeerde op 24 mei 2006 bleek de voordeur enkel nog met het slot te zijn afgesloten. De deur was dus niet langer middels dievenklauwen vergrendeld.
15. Tevens is tot het bewijs gebezigd de verklaring van [betrokkene 4] waarin zij verklaart dat dezelfde dag waarop verzoeker een tijd eerder zomaar hun huis was binnengelopen, haar vader de reservesleutel van het huis miste. Aldus heeft het hof kennelijk uit de gebezigde bewijsmiddelen afgeleid, hetgeen het hof heeft kunnen afleiden, dat verzoeker tijdens zijn ongevraagde bezoek de reservehuissleutel heeft meegenomen en, later, middels de ontvreemde reservesleutel het huis is binnengedrongen. Het ongeautoriseerd gebruik maken van een sleutel maakt deze sleutel tot wat onder een "valse sleutel" in art. 311 Sr wordt verstaan. De bewezenverklaring - waarin dit ook met zoveel woorden is neergelegd - is toereikend gemotiveerd.
16. De middelen 2 en 3 falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
17. Ten aanzien van middel 1 concludeer ik primair tot gegrondverklaring; en tot verbetering van het arrest, welke verbetering bestaat uit een vrijspraak van de tenlastegelegde braak. Subsidiair concludeer ik tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het punt van de braak en de strafmaat opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 De meest recent bijgewerkte Oriëntatiepunten straftoemeting en LOVS-afspraken houden in dat een eenvoudige woninginbraak als oriëntatiepunt wordt afgedaan met 10 weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een eenvoudige woninginbraak wordt omschreven als een inbraak met relatief weinig braakschade (zoals in casu, NJ). Méér feiten kunnen een cumulatie opleveren en voor veelplegers is het oriëntatiepunt per feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden (bron: http://www.rechtspraak.nl/NR/rdonlyres/93EDF1A3-CC6E-4F27-A4E6-F1BE2736A220/0/OrientatiepuntenenafsprakenLOVS.pdf ,p. 6, punt 7 en onder het hoofdje Veelplegers).