ECLI:NL:PHR:2009:BI1377
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming in mensenhandelzaken en de beoordeling van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 mei 2009 uitspraak gedaan in het kader van profijtontneming met betrekking tot mensenhandel. De zaak betreft de veroordeelde die door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 103.000,-- aan de Staat, als ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie aangegeven dat er samenhang bestaat met andere zaken en dat er twee middelen van cassatie zijn voorgesteld door de advocaat van de verdachte, mr. J.S. Nan.
Het eerste middel betrof de vraag of het bewijs voldoende was om te concluderen dat het slachtoffer, aangeduid als [slachtoffer 5], het volledige bedrag van € 28.000,-- aan de veroordeelde had moeten afdragen. De Hoge Raad oordeelde dat de vaststelling van het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende was onderbouwd, aangezien uit de verklaringen van het slachtoffer bleek dat zij slechts een deel van haar inkomsten aan de veroordeelde had moeten afstaan. Hierdoor werd het aan de Staat te betalen bedrag verlaagd met € 14.000,--.
Het tweede middel betrof de beoordeling van een bedrag van € 45.000,-- dat aan de veroordeelde was verstrekt om een van de vrouwen vrij te kopen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof dit bedrag terecht had aangemerkt als wederrechtelijk voordeel, omdat het verband hield met de opbrengsten van de mensenhandel. De conclusie van de Procureur-Generaal strekte tot vernietiging van de hoogte van het aan de Staat te betalen bedrag, en de Hoge Raad heeft dit oordeel bevestigd. De zaak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige bewijsvoering in zaken van profijtontneming en de complexe relatie tussen mensenhandel en de verkregen voordelen.