1. Ontleend aan rov. 2 van het tussenvonnis van de rechtbank Leeuwarden d.d. 20 oktober 2004.
2. In de memorie van antwoord wordt opgemerkt dat het pand het kantoorpand van de firma '[A]' in [plaats] betrof.
3. Zie in dit verband: Asser/Hartkamp, 4-II, 2005, nr. 119; Asser/Kortmann, 2-I, 2004, nrs. 20 en 21; A.C. van Schaick, Volmacht, Mon. NBW, 1999, nr. B-5, nr. 15; M.A.B. Chao-Duivis, De dwaling bij de totstandkoming van de overeenkomst, 1996, serie recht en praktijk nr. 91, blz. 172; H.C.F. Schoordijk, Vermogensrecht in het algemeen naar boek 3 van het nieuwe B.W. (Titel 1 t/m 5, Titel 11), 1986, blz. 114/115; Hoffmann-Abas, I, 1977, blz. 45, noot 3; E.M. Meijers, WPNR (1921) 2678, blz. 176 en 177.
4. Dat is het latere artikel 3:70 BW.
5. Met het criterium wordt bedoeld, dat een bode een verklaring van zijn opdrachtgever aflegt en een vertegenwoordiger een eigen verklaring geeft die het recht voor de principaal verbindend acht.
6. Zie: Parl. Gesch. Boek 3, blz. 283 e.v., A.H.L. Ernes, Onbevoegde vertegenwoordiging, diss. Open Universiteit Nederland 2000, blz. 180 e.v. en dezelfde auteur, De positie van de tussenpersoon jegens een derde: instaan voor bestaan en omvang van een volmacht, Ned. Tijdschrift voor Handelsrecht, 2005, blz. 73 en 74; Asser/Kortmann, 2-I, 2004, nr. 92 - 93a. 7. Zie Asser/Kortmann, 2-I, 2004, nr. 20.
8. Zie in dit verband Parl. Gesch. boek 3 NBW, blz. 262: "Met de vermelding van het in ontvangst nemen van verklaringen naast het verrichten van rechtshandelingen wordt niet beoogd het standpunt in te nemen dat de inontvangstneming nimmer een rechtshandeling kan zijn. Er zijn echter gevallen, waarin men kan betwijfelen of de inontvangstname van een verklaring het verrichten van een rechtshandeling kan worden genoemd. Het ontwerp beoogde deze kwestie hier uitdrukkelijk in het midden te laten. Het wilde slechts buiten twijfel stellen dat de bepalingen van het ontwerp omtrent volmacht, waaronder b.v. die omtrent het einde van een volmacht, mede gelden voor het geval dat door degene tot wie derden eventueel een verklaring richten, een andere persoon voor de enkele, passieve in ontvangstneming daarvan wordt aangewezen."
9. Zie: HR 9 augustus 2002, NJ 2002, 543, rov. 3.8 en de daaraan voorafgaande conclusie van A-G Bakels, sub 2.1. 10. Het in casu voor de bemiddelingsovereenkomst gebruikte model van de Nederlandse Vereniging van Makelaars bevatte een bepaling met een volmacht voor het sluiten van een koopovereenkomst, maar die bepaling is doorgehaald. Zie het tussenvonnis d.d. 20 oktober 2004, rov. 2.2.
11. Zie J.J Dammingh, Bemiddeling door de makelaar bij de koop en verkoop van onroerende zaken, diss. KUN 2002, blz. 71 e.v. en 157 e.v. Op blz. 159 merkt hij op: "Het is kortom niet uitgesloten dat de makelaar in naam van zijn opdrachtgever een koopovereenkomst sluit. (...) Zo kan hij (in het kader van de onderhandelingen) voor zijn opdrachtgever eventueel een aanbod doen, of een door de wederpartij uitgebracht aanbod aanvaarden. Zowel het doen van een aanbod als de aanvaarding daarvan is een rechtshandeling. Dit betekent dat de makelaar die namens zijn opdrachtgever een aanbod doet of een aanbod van de wederpartij aanvaardt, daarvoor een volmacht nodig heeft." Zie ook de bijdrage 'Onbevoegde vertegenwoordiging door de makelaar' van J.J. Dammingh in: C.J.M. Klaassen e.a. (red.), Aansprakelijkheid in beroep, bedrijf of ambt, Serie Onderneming en Recht, deel 25, 2003, blz. 335.
12. Zie Asser/Kortmann, 2-I, 2004, nr. 75.
13. Zie HR 31 januari 1997, NJ 1998, 704, m.nt. CJHB, JOR 1997, 47, m.nt. S.C.J. Kortmann; J.J Dammingh, Bemiddeling door de makelaar bij de koop en verkoop van onroerende zaken, diss. KUN 2002, blz. 182 -183 en diens bijdrage 'Onbevoegde vertegenwoordiging door de makelaar' in: Aansprakelijkheid in beroep, bedrijf of ambt, C.J.M. Klaassen e.a. (red.), Serie Onderneming en Recht, deel 25, 2003, blz. 343 - 345; Asser/Kortmann,2-I, 2004, nr. 99.