1 De in de gedingstukken aanwezige correspondentie is zowel afkomstig van Koninklijke Douwe Egberts B.V. als van Douwe Egberts Nederland B.V. In feitelijke instanties is niet vastgesteld of een van deze rechtspersonen als rechtsopvolgster van Douwe Egberts Tabaksmaatschappij B.V. heeft te gelden, althans welke Douwe Egberts-vennootschap (later) als formele werkgever van [eiser] heeft te gelden. Zo staat bijvoorbeeld in de brief van 24 september 2003 (zie deze conclusie onder 1.1 sub (iv)) dat [eiser] per 28 september 2003 werknemer wordt van Detrex B.V. (een dochteronderneming van Koninklijke Douwe Egberts B.V., zie noot 3), terwijl uit de brief van 20 januari 2006 (zie deze conclusie onder 1.1 sub (v)) valt op te maken dat [eiser] op dat moment in dienst was van Douwe Egberts Nederland B.V. In het hiernavolgende wordt met de afkorting "DE" gemakshalve verwezen naar het DE-concern in algemene zin, waarbij in het midden wordt gelaten om welke DE-vennootschap het precies gaat.
2 Zie noot 1: in de conclusie wordt de afkorting "DE" gebruikt om te verwijzen naar het DE-concern in algemene zin, waaronder ook te verstaan Sara Lee/DE International B.V.
3 Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Friesland was Detrex in mei 2006 een 100% dochter van Koninklijke Douwe Egberts B.V. (bijlage bij het verweerschrift van [eiser] tegen het door Detrex ingediende ontbindingsverzoek d.d. 16 mei 2006, welke processtukken zijn overgelegd als productie 9 bij de dagvaarding waarmee [eiser] onderhavige procedure heeft ingeleid).
4 Bijlage bij het verzoekschrift tot ontbinding van Detrex d.d. 16 mei 2006, overgelegd als productie 9 bij inleidende dagvaarding.
5 Vgl. noot 4.
6 Productie 6 bij inleidende dagvaarding.
7 Rov. 2.6 van het vonnis vermeldt kennelijk abusievelijk januari 2007.
8 Productie 9 bij inleidende dagvaarding.
9 Vgl. pleitaantekeningen van mr. P. van der Sluis ten behoeve van de mondelinge behandeling d.d. 20 februari 2007, onder "Ad. 13 e.v.", "Ad 15 e.v." en "Ad 19".
10 In rov. 3.6 van het vonnis staat, naar wordt aangenomen, abusievelijk 6 februari 2007 als datum vermeld.
11 Het exploot van dagvaarding is uitgebracht op 15 augustus 2007 en derhalve, overeenkomstig art. 402 lid 2 jo. art. 339 lid 2 Rv, binnen de voor het beroep tegen een arrest in kort geding geldende termijn van acht weken, te rekenen vanaf de dag na die van de uitspraak.
12 Vgl. de considerans van richtlijn 98/50/EG onder 4, 6 en 7.
13 Wet van 18 april 2002 tot uitvoering van de Richtlijn 98/50/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 juni 1998 tot wijziging van de Richtlijn 77/187/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (Stb. 2002, 215), welke wet krachtens Besluit van 17 mei 2002 (Stb. 2002, 245) houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 18 april 2002, op 1 juli 2002 in werking is getreden.
14 Vgl. de considerans van deze richtlijn onder 1.
15 Vgl. het standaardarrest HvJ-EG 18 maart 1986, NJ 1987, 502 (Spijkers), en voorts (onder meer): HvJ-EG 19 mei 1992, NJ 1992, 476 (Redmond); HvJ-EG 19 september 1995, NJ 1996, 520 (Rygaard); HvJ-EG 11 maart 1997, NJ 1998, 377 (Süzen); HvJ-EG 10 december 1998, JAR 1999, 16 (Hernández Vidal e.a./Santner/Gómez Montana); HvJ-EG 2 december 1999, NJ 2000, 252 (Allen e.a.); HvJ-EG 24 januari 2002, JAR 2002, 47 (Temco Service Industries); HvJ-EG 20 november 2003, NJ 2004, 265 (Carlito Abler e.a.); HvJ-EG 15 december 2005, JAR 2006, 19 (Güney-Görres e.a.), en HvJ-EG 13 september 2007, JAR 2007, 252 (Jouini e.a.).
16 Het begrip eenheid verwijst, aldus de rechtspraak van het HvJ-EG, naar een georganiseerd geheel van personen en elementen, waarmee een economische activiteit met een eigen doelstelling kan worden uitgeoefend. Vgl. HvJ-EG 11 maart 1997, NJ 1998, 377 (Süzen), en voorts (onder meer) de in noot 15 - na Süzen - genoemde uitspraken.
17 Vgl. HvJ-EG 11 maart 1997, NJ 1998, 377 (Süzen), alsmede (onder meer): HvJ-EG 10 december 1998, JAR 1999, 16 (Hernández Vidal e.a./Santner/Gómez Montana) en HvJ-EG 2 december 1999, NJ 2000, 252 (Allen e.a.).
18 Vgl. HvJ-EG 19 september 1995, NJ 1996, 520 (Rygaard), en voorts (onder meer) de in noot 15 - na Rygaard - genoemde uitspraken.
19 Vgl. de in noot 15 genoemde uitspraken (behoudens "Jouini"), alsmede de uitspraken van HR 10 december 2004, NJ 2005, 106, m.nt. GHvV en NJ 2005, 107, m.nt. GHvV.
20 Vgl. HR 19 januari 2001, NJ 2001, 493, m.nt. PAS, met verwijzing naar HvJ-EG 10 december 1998, JAR 1999, 16 (Hernández Vidal e.a./Santner/Gómez Montana). Vgl. voorts de in noot 19 genoemde uitspraken van de Hoge Raad van 10 december 2004, waarin aan de orde is de vraag of bepaalde bedrijfsactiviteiten al dan niet zijn overgenomen in de zin van art. 7:662 sub b BW (oud).
21 Vgl. HvJ-EG 20 november 2003, NJ 2004, 265 (Carlito Abler e.a.).
22 Vgl. HvJ-EG 14 april 1994, NJ 1995, 149 (Schmidt).
23 Vgl. HvJ-EG 15 december 2005, JAR 2006, 19 (Güney-Görres e.a.).
24 Vgl. de in noot 20 genoemde uitspraak van HR 19 januari 2001.
25 Vgl. HvJ-EG 12 november 1992, JAR 1993, 15 (Watson Rask e.a.); HvJ-EG 14 april 1994, NJ 1995, 149 (Schmidt), en HvJ-EG 10 december 1998, JAR 1999, 16 (Hernández Vidal e.a./Santner/Gómez Montana). In laatstgenoemd arrest werd geoordeeld dat er ook sprake kan zijn van overgang van onderneming indien een ondernemer besluit de uitbestede werkzaamheden voortaan weer zelf te gaan uitvoeren.
26 Vgl. HR 11 februari 2005, JAR 2005, 67, met verwijzing naar HvJ-EG 7 februari 1985, NJ 1985, 902, m.nt. PAS (Botzen) en HvJ-EG 14 april 1994, NJ 1995, 149 (Schmidt).
27 Vgl. HvJ-EG 10 februari 1988, NJ 1990, 423 (Daddy's Dance Hall).
28 Vgl. (onder meer) de in noot 15 aangehaalde rechtspraak (behoudens "Spijkers" en "Redmond"); HvJ-EG 5 mei 1988, NJ 1989, 712, en HvJ-EG 14 november 1996, NJ 1997, 620.
29 Vgl. noot 27.
30 Vgl. HvJ-EG 25 juli 1991, NJ 1994, 168 (d'Urso), met verwijzing naar HvJ-EG 11 juli 1985, NJ 1988, 907, m.nt. PAS (Foreningen). Vgl. voorts HvJ-EG 24 januari 2002, JAR 2002, 47 (Temco Service Industries) en HvJ-EG 26 mei 2005, JAR 2005, 205 (Celtec).
31 HvJ-EG 14 november 1996, NJ 1997, 620 (Rotsart de Hertaing).
32 Vgl. HvJ-EG 25 juli 1991, NJ 1994, 168 (d'Urso); HvJ-EG 14 november 1996, NJ 1997, 620 (Rotsart de Hertaing), en HvJ-EG 26 mei 2005, JAR 2005, 205 (Celtec).
33 Vgl. HvJ-EG 14 november 1996, NJ 1997, 620 (Rotsart de Hertaing) en HvJ-EG 26 mei 2005, JAR 2005, 205 (Celtec).
34 Vgl. noot 27. Zie voorts HvJ-EG 12 november 1992, JAR 1993, 15 (Watson Rask e.a.).
35 HvJ-EG 5 mei 1988, NJ 1989, 712 (Berg en Busschers). Vgl. HR 6 januari 1989, NJ 1989, 713, m.nt. PAS, waarin onjuist werd geoordeeld het betoog dat een werkgever zich niet door de overdracht van zijn onderneming kan ontdoen van de voor hem uit een lopende arbeidsovereenkomst voortvloeiende toekomstige verplichtingen, als de werknemer daarmede niet akkoord gaat.
36 Vgl. HvJ-EG 11 juli 1985, NJ 1988, 907, m.nt. PAS (Foreningen); HvJ-EG 16 december 1992, JAR 1993, 64 (Katsikas e.a.); HvJ-EG 7 maart 1996, NJ 1997, 172 (Merckx, Neuhuys); HvJ-EG 12 november 1998, JAR 1999, 15 (Europièces), en HvJ-EG 24 januari 2002, JAR 2002, 47 (Temco Service Industries).
37 HvJ-EG 12 november 1998, JAR 1999, 15 (Europièces).
38 Vgl. de uitspraken van de Hoge Raad van 26 oktober 2007, NJ 2008, 504, m.nt. prof. mr. E. Verhulp en JAR 2007, 285. Over de verhouding tussen de op art. 7:611 BW gebaseerde informatieplicht en die als neergelegd in art. 7:665a BW (volgens de bewoordingen van welk artikel een informatieplicht jegens de werknemers slechts bestaat indien in een onderneming een ondernemingsraad noch een personeelsvereniging is ingesteld), heeft de Hoge Raad zich in laatstgenoemd arrest niet hoeven uitlaten.
39 Vgl. HR 24 december 1993, NJ 1994, 419, m.nt. PAS en HR 26 mei 2000, NJ 2000, 566, m.nt. PAS.
40 Vgl. Luttmer-Kat 2008, (T&C Arbeidsrecht), art. 7:670b BW, aant. 3, met verwijzing naar HR 25 maart 1994, NJ 1994, 390. Vgl. voorts HR 13 juli 2001, NJ 2001, 505.
41 Vgl. de in noot 36 genoemde rechtspraak (behoudens "Foreningen").
42 HR 7 oktober 1988, NJ 1989, 240, m.nt. PAS.