1 Zie het tussenvonnis in de eerste aanleg van 9 april 2003, rov. 1.1 - 1.9 en het eindvonnis in de eerste aanleg van 7 april 2004, rov. 3; en rov. 3 van het in cassatie bestreden arrest (van 8 maart 2007).
2 Van sommige feiten is, meen ik, niet geheel duidelijk geworden hoe die in de appelinstantie zijn beoordeeld. Dat is ook daaraan zichtbaar, dat in de schriftelijke toelichtingen in cassatie de nodige feitelijke vertogen voorkomen, waarvan men kan betwijfelen of die in de stukken voldoende steun kunnen vinden. Voor de beoordeling in cassatie bestaat intussen volgens mij voldoende houvast.
3 Naar verluidt staan de (inmiddels gerealiseerde) appartementen ter plaatse bekend als "[A]".
4 Zoals in alinea's 21 en 38 hierna nader aan de orde zal komen, is aan enige twijfel onderhevig wat in dit verband precies met "verrekenen" wordt bedoeld. Vandaar de aanhalingstekens.
5 Tegen, onder andere, de notaris was terzake van zijn handelen bij de executieveiling en de afrekening daarna een tuchtrechtelijke klacht ingediend door Fortis, Mr. Kemp en [betrokkene 1]. Deze klacht is bij beslissing van 27 april 1999 voor een belangrijk deel - in het bijzonder: wat betreft de betrokkenheid van de notaris bij het transporteren van de onroerende zaak zonder dat de koopsom daadwerkelijk onder hem was gestort - gegrond verklaard.
6 Tot de onopgehelderde feiten behoort, dat Heembouw stelt dat de notaris de desbetreffende gelden bijwege van lening aan haar, Heembouw, voorschoot. (In onderdelen 1 en 2a van het middel wordt naar deze stelling verwezen.) Ik laat dit verder voor wat het is, omdat het in de zienswijze die ik hierna zal verdedigen niet terzake doet.
7 Rov. 3.4 van het tussenvonnis van 9 april 2003.
8 Vgl. in verband hiermee de overweging met nr. 3 van de in voetnoot 5 vermelde tuchtrechtelijke beslissing, zoals weergegeven in WPNR 6369, p. 650, middelste kolom.
9 Ik verwijs naar de vindplaatsen in voetnoot 10 hierna.
10 Conform art. 524 Rv. Zie voor roerende zaken art. 469 lid 1 Rv., en voor schepen en luchtvaartuigen art. 577 en art. 584n Rv.
11 In de schriftelijke toelichting namens Mr. Kemp, in alinea 2.2, wordt beredeneerd dat Heembouw in het onderhavige geval geen nadeel heeft geleden. De daar ontwikkelde gedachtegang moet echter worden gekwalificeerd als "arithmétique Hollandaise". Wie met een aanmerkelijke niet-betaalde vordering blijft zitten - daar komt het, ontdaan van franje, op neer - lijdt daardoor nadeel. De reken-bewerkingen die namens Mr. Kemp worden voorgedragen kunnen aan dat simpele feit niet afdoen.
12 Zie over de plaats van die verklaring bijvoorbeeld Asser - Hartkamp 4 I, 2004, nrs. 530 en 537.
13 De tekst van art. 6:127 lid 2 BW laat al nauwelijks ruimte voor een andere uitleg; zie ook Asser - Hartkamp 4 I, 2004, nr. 533 en nr. 535; T&C Burgerlijk Wetboek Boeken 5, 6, 7 en 8, Rank, 2007, art. 6:127, aant. 2; Faber, Verrekening, diss. 2005, p. 17 - 18 en i.h.b. p. 66.
14 De regels die ertoe strekken dat de executieopbrengst niet aan de executant mag worden betaald (maar, in het geval van art. 524 Rv., alleen aan de notaris), zijn er juist voor bedoeld te voorkomen dat de executant gebruik zou kunnen maken van de mogelijkheid om (niet-preferente) vorderingen met (een saldo van) de executieopbrengst te verrekenen, zie Reehuis - Slob, Parlementaire Geschiedenis Invoering Boeken 3, 5 en 6 (Rv. e.a.), 1992, p. 404; Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), Van Mierlo, Boek II, Inleiding aant. 4 en aant. 18, en art. 524, aant. 1; T&C Burgerlijke Rechtsvordering, Jongbloed, 2008, art. 524, aant. 1 sub a). (Ook) daarmee lijkt mij onverenigbaar dat de executant die in strijd met deze regels heeft gehandeld, tóch tot verrekening bevoegd zou (kunnen) zijn.
Asser - Hartkamp 4 I, 2004, nr. 529, wijst er op dat de rechtsleer betreffende betaling aan een onbekwame in het leerstuk van de verrekening geen rol kan spelen; zie ook a.w. nr. 217.
15 Schriftelijke toelichting namens Heembouw, alinea's 3.1 e.v.