ECLI:NL:PHR:2009:BH2958
Parket bij de Hoge Raad
- F.F. Langemeijer
- C.H.J. van der Maas
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de bewindvoerder in een WSNP-zaak met betrekking tot de beëindiging van de schuldsaneringsregeling
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de bewindvoerder in een WSNP-zaak. De rechtbank te Groningen had op 2 oktober 2007 de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken voor de schuldenaar, met mr. C.H.J. van der Maas als bewindvoerder. Op 18 juli 2008 beëindigde de rechtbank de schuldsaneringsregeling, omdat de schuldenaar tekortgeschoten was in zijn verplichtingen. De rechtbank stelde dat de schuldenaar van rechtswege in staat van faillissement verkeert zodra de uitspraak onherroepelijk is geworden. De schuldenaar ging in hoger beroep, maar het gerechtshof te Leeuwarden bekrachtigde de beëindiging van de schuldsaneringsregeling en vernietigde de uitspraak over het faillissement, omdat er onvoldoende baten waren om schuldeisers te voldoen.
De bewindvoerder stelde cassatieberoep in, maar de vraag was of hij als 'in het ongelijk gestelde partij' kon worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat de bewindvoerder niet ontvankelijk was in zijn cassatieberoep, omdat hij niet kan worden beschouwd als de partij die in het ongelijk is gesteld. De Hoge Raad benadrukte dat de bewindvoerder niet het standpunt had verdedigd dat er voldoende baten waren om schuldeisers te voldoen. De beslissing van het hof om de beëindiging van de schuldsaneringsregeling te bekrachtigen, was niet onbegrijpelijk, gezien de omstandigheden van de zaak. De conclusie van de Hoge Raad was dat de bewindvoerder niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn cassatieberoep.