ECLI:NL:PHR:2009:BH2791

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
7 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/13157
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. T.K. Hoogslag
  • Mr. E. van der Meer
  • Mr. J. Boksem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van het bewezenverklaarde feit in cassatie en de rol van de kantonrechter

In deze zaak gaat het om de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit door de kantonrechter in Leeuwarden. De verdachte is beschuldigd van het in bezit hebben van een mes dat als steekwapen kon worden gebruikt, op 10 september 2004 te Leeuwarden. De kantonrechter heeft de verdachte schuldig verklaard, maar geen straf of maatregel opgelegd. De Hoge Raad heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het verzuim van een hof om een arrest op te maken dat voldoet aan de wettelijke eisen, leidt tot nietigheid van de uitspraak. Dit arrest heeft implicaties voor de beoordeling van de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit in deze zaak. De advocaat van de verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de kantonrechter de kwalificatie van het feit onterecht heeft vastgesteld. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank te Leeuwarden voor herbehandeling. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het bestreden vonnis vernietigd moet worden, omdat het niet voldoet aan de eisen van de wet, met name omdat het vonnis niet de inhoud van de bewijsmiddelen bevat. De zaak zal opnieuw worden behandeld door de kantonrechter, waarbij de juiste kwalificatie van het bewezenverklaarde feit moet worden vastgesteld.

Conclusie

Nr. 07/13157
Mr Machielse
Zitting 10 februari 2009
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Na terugwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 13 februari 2007 heeft de kantonrechter in de rechtbank Leeuwarden bewezenverklaard dat verdachte op 10 september 2004 te Leeuwarden in de gemeente Leeuwarden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Arendstuin, zijnde een weg gelegen binnen een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebied, een mes dat als steekwapen kon worden gebruikt, bij zich heeft gehad. De kantonrechter heeft verdachte schuldig verklaard maar daarbij bepaald dat aan verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
2. Mr. E. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, heeft cassatie ingesteld. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt dat de kantonrechter het bewezenverklaarde (subsidiair aan verdachte ten laste gelegde) feit ten onrechte heeft gekwalificeerd als 'handelen in strijd met artikel 27, eerste lid van de wet wapens en munitie.'
3.2. Bij de naar de Hoge Raad verzonden stukken bevindt zich een schriftelijk vonnis van de kantonrechter van 4 oktober 2007 (op de voet van art. 396 Sv opgemaakt) en een zogenaamd extract vonnis van de kantonrechter van 4 oktober 2007, beide met gelijkluidende parketnummers die zien op de onderhavige zaak. Het middel klaagt dat de kwalificatie, die is opgenomen is in het extract vonnis, niet past bij het in het schriftelijk vonnis bewezenverklaarde feit.
3.3. Ik stel voor de duidelijkheid voorop dat de Hoge Raad ten aanzien van "uittreksel-arresten" in zijn arrest van 24 mei 2005 (NJ 2006, 433) heeft geoordeeld dat het verzuim van een hof een arrest op te maken dat voldoet aan de ingevolge art. 415 Sv toepasselijke wettelijke eisen, in het bijzonder die van art. 365a in verbinding met art. 138b Sv, betrekking heeft op een wezenlijke vorm van het strafproces zodat het nietigheid van de bestreden uitspraak oplevert, ook al is deze niet met zoveel woorden in de wet bedreigd.
Een "uittreksel" moet echter niet worden verward met een "extract", zoals een dergelijk extract (vonnis) zich in casu bij de stukken bevindt. Een dergelijk "extract" wordt door de griffie opgemaakt ten behoeve van de executie.
3.4. Ter terechtzitting van 20 september 2007 heeft de kantonrechter aangekondigd op 4 oktober 2007 schriftelijk vonnis te zullen wijzen en heeft, daarop vooruitlopend, aan verdachte en de advocaat alvast maar kennis gegeven van de mogelijkheid om binnen 14 dagen na de uitspraak van het te wijzen schriftelijk vonnis daartegen beroep in cassatie in te stellen.
Het schriftelijk vonnis van de kantonrechter houdt voor zover relevant het volgende in:
"1. Aan [verdachte] is tenlastegelegd:
"dat hij op of omstreeks 10 september 2004 te Leeuwarden, (in elk geval) in de gemeente Leeuwarden heeft gedragen een mes, in elk geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat deze voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, dan wel te dreigen ".
De officier van justitie baseert de tenlastelegging blijkens de dagvaarding op artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (categorie IV onder 7).
2. Bij de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting van 20 september 2007 heeft de officier van justitie gevorderd een wijziging in de tenlastelegging toe te staan in die zin, dat aan het bij dagvaarding tenlastegelegde feit, dat thans als primair feit moet worden beschouwd, een subsidiair tenlastegelegd feit moet worden toegevoegd, luidende:
"subsidiair (indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling zou volgen) dat hij op of omstreeks 10 september 2004 te Leeuwarden, (in elk geval) in de gemeente Leeuwarden, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Arendstuin, zijnde een weg gelegen binnen een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebied, een mes, in elk geval een voorwerp, dat als steekwapen kon worden gebruikt, bij zich heeft gehad".
Blijkens de door de officier van justitie aan de kantonrechter overgelegde "vordering wijziging telastelegging" baseert de officier van justitie dit subsidiair tenlastegelegde feit op artikel 2.1.1.4 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Leeuwarden.
3. Vervolgens heeft de kantonrechter [verdachte] en diens raadsman in de gelegenheid gesteld tot het kenbaar maken van eventuele bezwaren tegen de gevorderde wijziging.
Nadat de raadsman van [verdachte] zijn bezwaar tegen de wijziging had kenbaar gemaakt - inhoudende dat de officier van justitie al bij het opstellen van de tenlastelegging in de dagvaarding het subsidiaire feit had moeten opnemen, nu de officier van justitie, gelet op de voorgeschiedenis in het procesverloop, ten tijde van het redigeren van de dagvaarding van meet af aan op de hoogte was van de omstandigheid dat ook ter terechtzitting van 20 oktober 2005 een gelijkluidende wijziging was gevorderd en toegestaan - heeft de kantonrechter dit bezwaar verworpen en de wijziging toegestaan.
De kantonrechter heeft het toestaan van de wijziging gemotiveerd met het oordeel, dat noch [verdachte], noch diens raadsman in enige vorm van verdediging wordt geschaad, te minder nu zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging geheel overeenkomt met die ten tijde van de eerdere behandeling van deze zaak, en dat daarnaast de raadsman ook
toentertijd in de onderhavige zaak als raadsman van [verdachte] is opgetreden.
(...)
De beoordeling
8. Met de officier van justitie en de raadsman is de kantonrechter van oordeel, dat [verdachte] van het hem primair tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken, omdat dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet worden gezegd, dat het mesje dat [verdachte] bij zich droeg tijdens de staandehouding, een voorwerp is waarvan redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dit voor geen ander doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, dan wel te dreigen. Namens [verdachte] is aangevoerd - zie
daarvoor de door de raadsman overgelegde pleitnotities - dat het in casu om een inklapbaar padvindersmesje ging met een veiligheidspalletje, zodat het niet zomaar kon worden uitgeklapt, terwijl een druk op het palletje niet voldoende was om het mesje te openen. [Verdachte] gebruikte volgens zijn zeggen het mesje als schilmesje als hij tijdens zijn werkzaamheden als taxichauffeur een appeltje of een sinaasappeltje wilde schillen. De lezing van [verdachte] is, naar het oordeel van de kantonrechter, niet van iedere grond ontbloot, terwijl evenmin is gebleken dat het mesje bij de staandehouding was uitgeklapt.
(...)
12. Ten aanzien van het aan [verdachte] subsidiair tenlastegelegde feit kan tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring worden gekomen.
Uit hetgeen door [verdachte] in zijn schrijven van 20 juni 2005 is neergelegd en uit hetgeen zowel door [verdachte] zelf als door diens raadman ter terechtzitting naar voren is gebracht, kan worden vastgesteld dat [verdachte] op 10 september 2004 - binnen de tijd waarvoor de officier van justitie zijn "Last" had afgegeven - op de Arendstuin te Leeuwarden het onderwerpelijke mesje bij zich heeft gedragen. Of het mesje nu al dan niet was voorzien van een veiligheidspalletje - de zich in het proces-verbaal van politie bevindende foto's lijken overigens wel op de aanwezigheid van het palletje te wijzen - is niet
van belang, want geoordeeld moet worden dat het mesje hoe dan ook als steekwapen kon worden gebruikt. Dit laatste is hetgeen aan [verdachte] is tenlastegelegd.
(...)
14. Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
De kantonrechter:
ten aanzien van het primair aan [verdachte] tenlastegelegde feit:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan [verdachte] is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
ten aanzien van het subsidiair aan [verdachte] tenlastegelegde feit:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat [verdachte] op 10 september 2004 te Leeuwarden in de gemeente Leeuwarden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Arendstuin, zijnde een weg gelegen binnen een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebied, een mes dat als steekwapen kon worden gebruikt, bij zich heeft gehad;
verklaart [verdachte] schuldig aan hetgeen hem subsidiair is tenlastegelegd, maar legt hem daarvoor geen straf of maatregel op.
3.3. Het hiervoor bedoelde extract vonnis van 4 oktober 2007 bevat het volgende, voor zover relevant:
"Uitspraak van de kantonrechter mr T.K. Hoogslag van 04 oktober 2007, in de zaak tegen de verdachte
Naam: [verdachte]
(...)
KWALIFICATIE:
Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid van de Wet Wapens en munitie.
GEPLEEGD:
Op 10 september 2004
BESLISSING:
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf"
3.4. Art. 2.1.1.4. van de Algemene Plaatselijke verordening van de gemeente Leeuwarden luidt, voor zover relevant:
"Messen en andere voorwerpen als steekwapen
1. Het is verboden, op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen wegen, met inbegrip van daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen, messen of andere voorwerpen, die als steekwapen kunnen worden gebruikt, bij zich te hebben.
2. Dit verbod geldt niet voor wapens, behorende tot de categorieën I, II, III en IV van de Wet wapens en munitie, en niet voor voorwerpen die zodanig zijn ingepakt dat deze niet voor dadelijk gebruik kunnen worden aangewend.
(...)"
3.5. Het schriftelijk vonnis van de kantonrechter bevat in strijd met het bepaalde in art. 358 lid 2 Sv(1) niet de kwalificatie van het bewezenverklaarde strafbaar feit. Met name gelet op de hiervoor weergegeven overwegingen van de kantonrechter onder 8. en 12. in het schriftelijk vonnis betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit zoals opgenomen in het extract vonnis - daargelaten dat dit stuk waarschijnlijk enkel is opgemaakt ten behoeve van de executie - een kennelijke vergissing en is de hierin opgenomen kwalificatie kennelijk onjuist; deze kwalificatie zou, voor zover nog relevant, in dit extract vonnis verbeterd kunnen worden gelezen in die zin dat deze inhoudt: 'overtreding van artikel 2.1.1.4. Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Leeuwarden', terwijl de Hoge Raad het schriftelijk vonnis van de kantonrechter verbeterd kan lezen in die zin, dat daarin als kwalificatie van het bewezenverklaarde strafbaar feit wordt opgenomen 'overtreding van artikel 2.1.1.4. Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Leeuwarden.' Alsdan ontbeert het middel feitelijke grondslag. Gelet op de omstandigheid dat de kantonrechter verdachte schuldig heeft verklaard zonder oplegging van straf of maatregel acht ik het hoogst onwaarschijnlijk dat het opnemen van een onjuiste kwalificatie danwel het ontbreken van de kwalificatie een nadelige invloed heeft gehad op bepaling van de straf.
Maar ambtshalve merk ik het volgende op. De kantonrechter heeft schriftelijk vonnis gewezen. Zo een vonnis moet aan alle eisen van de artikelen 358 en 359 Sv voldoen. Het vonnis waarvan beroep voldoet niet aan die eisen. Het bevat niet de inhoud van de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring rust. Met wat goede wil zou men nog kunnn veronderstellen dat de kantonrechter her en der in zijn vonnis bedoeld heeft te verwijzen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend, maar deze zinspelingen zijn zo onnauwkeurig dat niet kan worden beoordeeld of de bewezenverklaring in toereikende mate steunt op de inhoud van wettige bewijsmiddelen. Daarom kan naar mijn mening het vonnis niet in stand blijven.
4. Het middel faalt en kan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. De ambtshalve aangetroffen grond dient naar mijn mening tot vernietiging van het bestreden vonnis te leiden.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank te Leeuwarden, sector kanton, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Jo. art. 398 Sv.