ECLI:NL:PHR:2009:BH2617
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. F.F. Langemeijer
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van betrokkene tegen een beschikking van de rechtbank Breda, waarin een voorlopige machtiging tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis werd verleend. De rechtbank heeft op 17 november 2008 de machtiging verleend voor de duur van drie maanden, zonder betrokkene zelf te horen. Betrokkene was op het moment van de behandeling niet thuis, wat door de behandelaar werd vastgesteld. De advocaat van betrokkene verzocht de rechtbank om haar opnieuw op te roepen, maar de rechtbank oordeelde dat voldoende was gepoogd om betrokkene op de hoogte te stellen van de behandeling. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad stelde dat na het verstrijken van de geldigheidsduur van de machtiging, betrokkene geen belang meer had bij het cassatieberoep.
In de cassatieprocedure werd betoogd dat de rechtbank ten onrechte had vastgesteld dat betrokkene niet bereid was om te worden gehoord. Volgens artikel 8 lid 1 van de Wet Bopz dient de rechter de betrokkene te horen, tenzij deze niet bereid is zich te laten horen. De Hoge Raad oordeelde dat er geen bewijs was dat betrokkene op de juiste wijze was opgeroepen, en dat de informatie van de behandelaar niet voldeed als een geldige oproeping. De enkele omstandigheid dat betrokkene niet thuis was, was onvoldoende om te concluderen dat zij niet bereid was om te verschijnen.
De Hoge Raad concludeerde dat de bestreden beschikking niet in stand kon blijven en dat de zaak moest worden verwezen naar de rechtbank te Breda voor een nieuwe beoordeling. De klachten van de raadsvrouwe over de voorbereidingstijd en de afwijzing van het verzoek om aanhouding werden niet verder besproken, omdat deze samenhingen met de eerdergenoemde kwestie van het horen van betrokkene.