ECLI:NL:PHR:2009:BH1985

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/05309
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • Mr. F.F. Langemeijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bopz-zaak betreffende voorlopige machtiging en eerlijk proces

In deze Bopz-zaak heeft de rechtbank te Arnhem op 25 september 2008 op verzoek van de officier van justitie een voorlopige machtiging verleend om de verzoeker tot cassatie, hierna aangeduid als betrokkene, in een psychiatrisch ziekenhuis op te nemen. Betrokkene heeft op 24 december 2008 tijdig cassatieberoep ingesteld. In de cassatieprocedure is geen verweer gevoerd door de Officier van Justitie. Het cassatiemiddel richt zich tegen de schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met de stelling dat er geen eerlijk proces heeft plaatsgevonden, specifiek door het onthouden van gegevens over eerdere inbewaringstellingen aan betrokkene.

De klacht is in één zin toegelicht, waarin wordt gesteld dat aan betrokkene gegevens uit het dossier zijn onthouden die hebben geleid tot de machtiging voor de inbewaringstelling. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat, zelfs als het middel aan de eisen van artikel 426a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zou voldoen, de klacht niet tot cassatie kan leiden. Dit komt omdat een eventueel gebrek aan de voorafgaande last tot inbewaringstelling of de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling geen afbreuk doet aan de geldigheid van de voorlopige machtiging.

Bovendien is in de klacht niet gespecificeerd welke gegevens aan betrokkene zijn onthouden en op welke wijze dit hem zou hebben benadeeld. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat er in de eerste aanleg is geklaagd over ontbrekende stukken. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt dan ook tot verwerping van het cassatieberoep op basis van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Het cassatierekest vermeldt dat het cassatieberoep op uitdrukkelijk verzoek van betrokkene is ingesteld, en de advocaat heeft bij brief van 9 januari 2009 het dossier in copie ingezonden, zonder aanleiding te zien om het middel nader te onderbouwen, en met de mededeling dat betrokkene geen toestemming heeft gegeven om het cassatieberoep in te trekken.

Conclusie

08/05309
Mr. F.F. Langemeijer
Parket, 30 januari 2009
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
tegen
Officier van Justitie te Arnhem
1. Deze Bopz-zaak leent zich voor een verkorte conclusie. Op verzoek van de officier van justitie te Arnhem heeft de rechtbank aldaar op 25 september 2008 een voorlopige machtiging verleend om verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en verblijven. Op 24 december 2008, dus tijdig, is namens betrokkene cassatieberoep ingesteld(1). In cassatie is geen verweer gevoerd.
2. Het cassatiemiddel klaagt over schending van art. 6 EVRM, te weten het ontbreken van een eerlijk proces (equality of arms). De klacht is toegelicht in één zin, die luidt: "Aan betrokkene zijn gegevens uit het dossier onthouden die tot aan de machtiging voorafgaande inbewaringstelling hebben geleid."
3. Verondersteld al dat een zodanig middel aan de eisen van art. 426a lid 2 Rv voldoet, kan de klacht niet tot cassatie leiden. Indien een gebrek zou kleven aan een voorafgaande last tot inbewaringstelling of machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling, doet dit geen afbreuk aan de geldigheid van de onderhavige voorlopige machtiging. Bovendien is in de klacht niet aangeduid welke gegevens aan betrokkene zouden zijn onthouden en in welk opzicht betrokkene hierdoor zou zijn benadeeld. Uit het overgelegde proces-verbaal blijkt niet dat bij de behandeling in eerste aanleg is geklaagd over ontbrekende stukken. De conclusie strekt dan ook tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 R.O.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Het cassatierekest vermeldt dat het cassatieberoep op uitdrukkelijk verzoek van betrokkene is ingesteld. De advocaat heeft bij brief van 9 januari 2009 alsnog het dossier in copie ingezonden en meegedeeld dat dit hem geen aanleiding gaf het middel nader te onderbouwen en dat betrokkene geen toestemming heeft gegeven om het cassatieberoep in te trekken.