6. Bij eindarrest van 29 november 2006 heeft het hof het vonnis van de rechtbank van 19 mei 2004, zoals verbeterd bij vonnis van 12 juli 2004, vernietigd en opnieuw recht doende de vorderingen van [eiser] c.s. afgewezen en de vordering van Hismar tot ontruiming toegewezen in dier voege dat zij [eiser] c.s. veroordeelt tot ontruiming binnen drie maanden na betekening van het arrest onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag. Het hof heeft daartoe overwogen als volgt.
De raadsheer-commissaris heeft bij de descente in aanwezigheid van beide partijen en de raadslieden de situatie ter plaatse van de percelen [002], [001] en [003] opgenomen. Hij heeft geconstateerd dat a) de deur die zich in het Hismar pand bevindt en die uitkomt op perceel [001] naar binnen toe opengaat en dat b) over de plank die zich vóór die deur bevindt plastic folie is gelegd ter voorkoming van lekkage in het pand van Hismar, zoals ligt besloten in de verklaringen van beide partijen ter comparitie. Naar aanleiding van hetgeen tijdens de descente is besproken en nadien bij akte is aangevoerd, blijkt dat de schuttingen die zich tussen de percelen [002] en [001] en tussen de percelen [001] en [004] bevonden, - anders dan eerder in het tussenarrest is overwogen - niet door brand verloren zijn gegaan, maar zijn blijven staan. De schutting die zich bevond tussen perceel [002] en [001] is in verband met herbouwwerkzaamheden aan het pand van Hismar (na september 1975) verwijderd en niet weer terug geplaatst, terwijl de schutting grenzend aan het perceel van [betrokkene 1] (perceel [004]) niet door [eiser] c.s. is geplaatst noch is betaald. In verband met deze voor het hof thans nieuwe feiten zal het hof zijn tussenarrest in zoverre herzien dat thans vaststaat dat genoemde schuttingen niet door brand verloren zijn gegaan.
Voor het antwoord op de vraag of iemand de voor het aannemen van bezit vereiste macht over een goed uitoefent, is niet beslissend of hij de wil daartoe heeft, maar komt het aan op de verkeersopvatting daarover. [Eiser] c.s. hebben dienaangaande aangevoerd dat zij kort na de brand een schutting met perceel [004] hebben aangebracht, dat zij het terrein hebben opgeruimd, dat zij er gras hebben gezaaid en een border met bloemen en bielzen hebben aangelegd, dat zij de grote in het midden staande boom hebben onderhouden, dat zij een terras hebben aangelegd rond deze oude boom, dat zij de tuin langs de muur met perceel [003] onder meer ter plaatse van de nooduitgang van - thans de winkel van Scapino - hebben opgehoogd, zodanig dat van die nooduitgang geen gebruik meer kan worden gemaakt. Anders dan door [eiser] c.s. is betoogd, moet evenwel ervan worden uitgegaan dat er geen nieuwe schutting als afscheiding met het perceel [004] door [eiser] c.s. is aangebracht nu aangenomen moet worden dat de schutting door de familie [betrokkene 1] is geplaatst en betaald. Het verwijderen van struiken, heesters en bomen ziet het hof niet als bezitsdaden. Wel staat daarmee vast dat zich op het perceel [001] reeds struiken en heesters bevonden, zoals ook thans nog of opnieuw, zoals blijkt uit het proces-verbaal van descente. Ook het zaaien van gras, planten van bloemen en het plaatsen van bielzen, ziet het hof niet als daden van bezit. Hetzelfde geldt voor het leggen van de (stoep)tegels die in de negentiger jaren in de plaats van het gras zijn gekomen, waarbij overigens geldt dat sinds de betegeling geen termijn van 20 jaar is verstreken. De door het hof gevraagde informatie over de gepretendeerde werkzaamheden aan de grote boom alsmede de werkzaamheden aan de tuin is niet verschaft, zodat het hof dit punt zal passeren. Tijdens de descente is gebleken dat er geen sprake was van een terras rond de boom, die overigens ook niet in het midden staat van het perceel. De aanwezigheid van een strook aarde met daarin wat heesters en wellicht wat bloemen in de zomer, kan evenmin worden gezien als een inbezitneming. Er was ook geen sprake van een terras rond de boom. Ook het ophogen van het zijterras bij de muur met het pand van Hiswar kan niet als een bezitsdaad gelden, te meer nog omdat - anders dan [eiser] c.s. hebben aangevoerd - gebleken is dat de deur, die zich ter plaatste in de muur bevindt en die voor Hismar (Scapino) geldt als de nooduitgang in haar winkel, naar binnen toe opengaat, zodat Hismar te allen tijde het perceel [001] kan betreden en de winkelende bezoekers van Scapino in geval van nood via deze deur naar buiten kunnen gaan. Ook wanneer het hof alle hiervoor vermelde werkzaamheden in onderlinge samenhang beziet en mede in aanmerking neemt de situatie ter plaatse zoals door de raadsheer-commissaris in ogenschouw genomen, komt het hof tot de slotsom dat naar verkeersopvatting beoordeeld geen sprake is van een voltooide verkrijgende verjaring met betrekking tot dat perceel.