1 Zie rov. 3 van het thans bestreden arrest van 10 mei 2007 van het hof Amsterdam onder verwijzing naar rov. 2 van het vonnis van de rechtbank van 28 december 2005. Tegen de door de rechtbank in de rov. 2 onder a t/m o gemaakte vaststelling van de feiten heeft MSD zich in haar eerste grief in incidenteel appel gekeerd. In deze grief (zie ook s.t. zijdens MSD op p. 6), werd geklaagd dat de rechtbank onder h en i een onvolledig en onjuist beeld heeft geschetst van de tussen partijen gesloten overeenkomst (waarover later meer), gelet op de door haar gemaakte selectie van citaten uit de correspondentie tussen (de advocaten van) partijen. Het hof heeft blijkens rov. 3 voor zoveel mogelijk op de feitenvaststelling van de rechtbank teruggegrepen, en is daarbij uitgegaan van de niét in geschil zijnde door de rechtbank vastgestelde feiten.
2 Dit vonnis is overgelegd als prod. bij akte van 8 juni 2005, alsmede als prod. bij conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie. Bij de conclusie van antwoord zijn ook de overige tussen partijen gewezen uitspraken als prod. overgelegd.
3 De overeenkomst is als productie bij akte van 8 juni 2005 overlegd. Dat geldt ook voor de hierna te noemen bankgarantie.
4 MSD heeft als productie 10 in het geding gebracht een brief van 10 mei 2005 van haar aan ING, waarin zij zich op het standpunt heeft gesteld dat aan de voorwaarden voor het kunnen doen van een beroep op de bankgarantie is voldaan en ING sommeert tot betaling. Als productie 11 is overgelegd een brief van 24 mei 2005 van ING aan MSD, inhoudende dat geen uitkering onder de bankgarantie kan plaatsvinden, omdat volgens ING aan de voorwaarden voor het inroepen daarvan niet voldaan is. Niet is bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak definitief komen vast te staan dat Euromedica aan MSD dwangsommen verschuldigd zijn, aldus ING.
5 Tijdens de comparitie d.d. 2 november 2005 hebben partijen in verband met de betwiste uitleg van de overeenkomst geciteerd uit de correspondentie tussen de advocaten. Zijdens Euromedica is na de comparitie bij brief van 8 november 2005 aan de rechter-commissaris nog een bundel correspondentie tussen de advocaten van partijen aan de rechtbank gezonden.
6 Bij cassatiedagvaarding van 9 augustus 2007.
7 TK 1975-1976, 13 788 (R1015), nrs. 1-4, p. 19; W.H. Heemskerk, Kort begrip van het executie- en beslagrecht (2001), p. 42. 8 M.N. Beekhoven van den Boezem, De dwangsom (diss. 2007), p. 303; Jongbloed (T&C Rv), art. 611a, aant. 6.
9 Vgl. bijv. HR 20 mei 1994, NJ 1994, 652 m.nt. HER.
10 Ook de executant komt deze bevoegdheid toe, zie Beekhoven van den Boezem, a.w. (2007), p. 170.
11 A.A. van Rossum, NJB 1996, p. 1491-1497; A. van Hees, Dwangsomperikelen, JBPr 2003, p. 5-9.
12 De bankgarantie kent geen eigen regeling - en dus geen definitie - in de wet.
13 E.L.A. van Emden, Bankgarantie (2005), p. 3; C.W.M. Slegers, in: Garanties in de rechtspraktijk (M.M. van Rossum, red.; 2002), p. 147; Ph.H.J.G. van Huizen, Inleiding handelsrecht (2006), p. 55.
14 Zie HR 25 september 1998, NJ 1998, 892 en HR 26 maart 2004, NJ 2004, 309 m.nt. PvS. Zie ook: E.L.A. van Emden, Bankgarantie (2005), p. 10-11; H.C.F. Schoordijk, WPNR 6616 (2005), p. 272-279; S.A. Kruisinga, NTBR 2007, p. 379-385.
15 Vgl. HR 26 maart 2004 (vorige voetnoot), rov. 3.4.2 en 3.4.3. Zie voorts E.L.A. van Emden, WPNR 6593 (2004), p. 781-782.
16 Vgl. de in voetnoot 5 bedoelde briefwisseling.
17 Vgl. daarover HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 m.nt. C.E. du Perron (Pensioenfonds DSM/Fox).
18 HR 19 januari 2007, nr. C05/266, NJ 2007, 575 m.nt. M.H. Wissink onder NJ 2007, 576. Zie over dit arrest ook C.E. Drion en E. van Wechem, NJB 2007, 681, p. 727 (730-731).
19 Nr. C05/285, NJ 2007, 576 m.nt. M.H. Wissink, Bb 2007, 70, p. 294 (B. Kraaipoel), JOR 2007, 198 m.nt. R.P.J.L. Tjittes, Ondernemingsrecht 2007, p. 576 m.nt. W. de Nijs Bik.
20 Vgl. in dit verband nog HR 1 juli 1994, NJ 1994, 669 m.nt. HER.
21 TK, zitting 1975-1976, 13 788 (R1015), nrs. 1-4, p. 22.
22 J.L. Smeehuijzen, De bevrijdende verjaring (diss. 2008), p. 41; Asser/Hartkamp & Sieburgh, 6-II (2009), nr. 383, p. 315. Vgl. ook voetnoot 20.
23 Asser/Hartkamp & Sieburgh, 6-II (2009), nr. 387, p. 318; A.W. Jongbloed, De dwangsom in het Nederlandse privaatrecht (1991), p. 148; Stolker (T&C BW), art. 3:306, aant. 2.
24 Anders dan de tekst van art. 3:325 BW doet vermoeden, wordt algemeen aangenomen dat de stuitingsmogelijkheden als omschreven in onder meer de art. 3:316 en 3:317 BW ook betrekking hebben op de stuiting van de verjaring van de dwangsom. Zie Beekhoven van den Boezem, a.w. (2007), p. 309 met verwijzing naar Hugenholtz/Heemskerk (2006), nr. 243, p. 278; Jongbloed 2005 (T&C Rv), art. 611g, aant. 2; MvA II bij art. 3.11.5f BW, Parl. Gesch. Boek 3, p. 913. Zie voorts Burgerlijke Rechtsvordering (losbl. Oud), Van Mierlo, art. 611g, aant. 3.
25 H. Stein, Kort begrip van executie en beslag (1998), p. 69; J.M. van Swaaij, NJB 2006, p. 2117-2120.
26 M.W.E. Koopmann, Vermogensrecht (losbl.), art. 3:316, aant. 2.
27 HR 10 december 1993, NJ 1994, 190.
28 Beekhoven van den Boezem, a.w., p. 310-311.
29 Hof Amsterdam 3 januari 1991, NJ 1992, 112.
30 Vgl. voorts Hof Amsterdam 1 september 2005, NJ 2007, 234, waarin het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO werd verworpen.
31 Beekhoven van den Boezem pleit voor 'extensieve' interpretatie van art. 3:324, lid 2 BW, zie Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), art. 611g Rv, aant. 3, en haar diss. (2007), p. 320-322.
32 In Asser/Hartkamp & Sieburgh, 6-II (2009), nr. 383, p. 316 wordt er nog op gewezen dat ook de belangen van derden - zoals een kredietverlener - een rol kunnen spelen.
33 Asser/Hartkamp & Sieburgh, 6-II (2009), nr. 385, p. 317.
34 Asser/Hartkamp & Sieburgh, 6-II (2009), nr. 380, p. 314.
35 HR 1 februari 2002, NJ 2002, 195 en de CPG vóór dit arrest onder nr. 13. In de literatuur is verdedigd dat gedurende de onderhandelingen stuiting niét nodig zou moeten zijn, zie J.L. Smeehuijzen, a.w. (2008), p. 181-187 en aldaar op p. 183 in noot 47 vermelde medestanders.
36 In die zin ook o.m. Beekhoven van den Boezem, a.w. (2007), p. 325.
37 A.W. Jongbloed, a.w. (1991), p. 150 met verwijzing naar HR 1 februari 1985, NJ 1985, 866.
38 Vgl. o.m. HR 1 februari 2002, NJ 2002, 195.
39 R.P.J.L. Tjittes, Mon.BW A6b (2007), p. 35-36.
40 A.w. (2007), p. 319: 'Wanneer partijen hebben afgesproken om executie van dwangsommen te staken gedurende de onderhandelingen over de hoofdvordering, is echter verdedigbaar dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de dwangsomdebiteur zich tijdens de onderhandelingen erop zou beroepen dat de verjaring met betrekking tot de dwangsomvordering is voltooid.' En op p. 327: 'De omstandigheid dat de dwangsomdebiteur er op basis van de afspraak zonder meer rekening mee moet houden dat de dwangsomvordering in de toekomst alsnog ten uitvoer gelegd wordt, oordeel ik in dit verband relevant, evenals de omstandigheid dat het uitstel van executie uitsluitend in het belang van de dwangsomdebiteur wordt overeengekomen.'
41 M.W.E. Koopmann, Bevrijdende verjaring (1993), p. 106.
42 Vgl. M.M. Mac Lean, C.Th.I.M. van den Heuvel, Bijzondere overeenkomsten (losbl.), art. 7:900 BW, aant. 2; Asser-Van Schaick 5-IV (2004), nr. 272, p. 227.
43 Het onderdeel verwijst naar de inleidende dagvaarding onder 1.7; conclusie van antwoord sub 13; proces-verbaal van comparitie van 2 november 2005, p. 2; memorie van antwoord sub 13.
44 Dat is evenmin het geval in de bankgarantie (waarnaar de overeenkomst verwijst), noch in de in voetnoot 5 bedoelde correspondentie tussen de advocaten van partijen.
45 Vgl. hierboven, nr. 3.13.
46 Dat is ook tussen partijen aan de orde, zie bijv. rov. 4.18 van het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 15 juni 2004.
47 Vgl. nog C.J.J. van Maanen en M.M.M. Tillema, TCR 1995, p. 1 e.v.
48 Het onderdeel verwijst naar de conclusie van antwoord sub 6; conclusie van antwoord in reconventie sub 2.5; proces-verbaal van comparitie van 2 november 2005, p. 2-3, notitie van mr. Vles sub 1-2; memorie van antwoord sub 6 en 8; pleitnotities mr. Van der Wal sub 2.3; pleitnotities mr. Vles p. 4-5.
49 Het onderdeel verwijst naar memorie van antwoord sub 17 en de pleitnotities van mr. Vles, p. 9-10.
50 MvA sub 17.
51 Pleitnotities mr. Vles bij het hof, p. 9-10.