ECLI:NL:PHR:2009:BH1500
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Knigge
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen beschikking Gerechtshof te Amsterdam inzake niet-ontvankelijkheid klaagster
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 11 maart 2008 klaagster niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar beklag. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad concludeert dat het Hof zijn oordeel voldoende heeft gemotiveerd en dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die de beslissing van het Hof zouden kunnen beïnvloeden. Klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.M. van Dam, heeft in haar cassatie een middel voorgesteld dat uit drie onderdelen bestaat. Onderdeel A betreft de klacht dat het Hof niet beschikte over het klaagschrift zoals ingediend bij de Rechtbank te Utrecht, waardoor het oordeel van het Hof onbegrijpelijk zou zijn. Het Hof heeft echter in zijn beschikking overwogen dat het zijn oordeel baseerde op eerdere verklaringen en de beschikking van de Rechtbank, en dat er geen wezenlijk nieuwe feiten of omstandigheden zijn gepresenteerd die de zaak anders zouden maken.
Onderdeel B van het cassatiemiddel stelt dat het Hof onterecht heeft geoordeeld dat er geen cassatie is ingesteld tegen de beschikking van de Rechtbank Utrecht. De Procureur-Generaal wijst erop dat de wet geen verplichting tot cassatie kent en dat klaagster de vrijheid heeft om een nieuw klaagschrift in te dienen indien er nieuwe feiten of omstandigheden zijn. Het Hof heeft echter vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn, waardoor deze klacht verder onbesproken kan blijven.
In onderdeel C wordt geklaagd over het gebruik van het woord 'wezenlijk' in de beoordeling van nieuwe feiten en omstandigheden. De Procureur-Generaal concludeert dat de criteria wezenlijk hetzelfde zijn en dat de verklaring van klaagsters zoon, dat hij heeft gelogen over de inbeslaggenomen goederen, niet voldoende is om een nieuw klaagschrift te rechtvaardigen. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het cassatiemiddel in alle onderdelen faalt en dat er geen gronden zijn voor de Hoge Raad om de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.