Nr. 07/12444(1)
Mr. Knigge
Zitting: 27 januari 2009
1. De verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens 1 primair "Oplichting", 2 "Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel", 3 primair "Oplichting" en 4 primair "Oplichting" veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met de bijzondere voorwaarde zoals in het arrest omschreven. Het Hof heeft voorts de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in het arrest omschreven.
2. Namens de verdachte heeft mr. R.A. Kaarls, advocaat te 's-Gravenhage, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel richt zich tegen 's Hofs verwerping van het verweer dat de Koninklijke Marechaussee niet bevoegd was tot het verrichten van het opsporingsonderzoek.
4. Het Hof heeft dienaangaande het volgende overwogen en beslist:
"De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting gesteld dat het opsporingsonderzoek is verricht door de Koninklijke Marechaussee terwijl die daartoe niet bevoegd zou zijn geweest. In dit verband heeft de raadsman naar voren gebracht dat (ex-)militair [betrokkene 1] vanaf juni 2006 niet langer meer als verdachte werd aangemerkt, zodat de Marechaussee het onderzoek toen had moeten overdragen aan de politie, hetgeen is nagelaten.
Het hof kan de raadsman hierin niet volgen. Vast staat dat [betrokkene 2] op 4 oktober 2005 aangifte heeft gedaan tegen [betrokkene 1], die toentertijd soldaat der 1e klasse bij de Koninklijke Luchtmacht was. Op grond hiervan was de Koninklijke Marechaussee ingevolge artikel 141, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering bevoegd tot het verrichten van opsporingsonderzoek. Dat gedurende het opsporingsonderzoek naar voren kwam dat tevens sprake was van niet-militaire verdachte(n) maakt dit niet anders. De stelling van de raadsman, dat uit het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 1] van 1 juni 2006 volgt dat [betrokkene 1] vanaf dat moment niet meer als verdachte werd aangemerkt, snijdt geen hout. Zo vermeldt de aangifte slechts de opmerking van [betrokkene 1] zelf dat hij begrijpt dat verbalisanten zijn aangifte kritisch zullen benaderen omdat hij eerder als verdachte is aangemerkt. Geenszins volgt hieruit dat op dat moment reeds door de - daartoe bevoegde - Officier van Justitie was besloten dat [betrokkene 1] geen verdachte meer was. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie ten name van [betrokkene 1] volgt dat de Officier van Justitie eerst op 27 september 2006 heeft besloten de strafzaak tegen [betrokkene 1] te seponeren. Deze beslissing is derhalve genomen nadat de strafzaak van verdachte voor de eerste keer op 16 augustus 2006 door de meervoudige kamer van de rechtbank te Utrecht ter terechtzitting is behandeld."
5. Het middel richt zich met name tegen 's Hofs overweging dat de stelling van de raadsman, dat uit het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 1] van 1 juni 2006 volgt dat [betrokkene 1] vanaf dat moment niet meer als verdachte werd aangemerkt, geen hout snijdt. Immer, aldus de steller van het middel, iedereen die beroeps- dan wel ambtshalve te maken heeft met processen-verbaal opgesteld door opsporingsambtenaren in Nederland weet dat de zin "Ik ben in een eerder stadium van dit onderzoek als verdachte aangemerkt en ik begrijp dat jullie deze aangifte kritisch zullen benaderen" niet anders opgevat kan worden dan dat de Koninklijke Marechaussee aan [betrokkene 1] heeft medegedeeld dat hij geen verdachte meer is.
6. Ik zie dit anders. Het onderzoek is aangevangen met de aangifte van een militair, zijnde een van de slachtoffers, tegen [betrokkene 1], eveneens een militair. Op dat moment was het een zaak voor de Koninklijke Marachaussee en was [betrokkene 1] dus verdachte. Later kwamen daar aangiftes tegen verdachte bij, die overigens de twee militaire slachtoffers op de kazerne waar zij gelegerd waren, had benaderd. Een van die aangiftes was gedaan door [betrokkene 1], die bij aanvang van de zaak reeds als verdachte was aangemerkt. En dat is precies wat er in die aangifte is terug te lezen: in een eerder stadium, namelijk bij aanvang van het onderzoek, is [betrokkene 1] als verdachte aangemerkt.
7. En of die verklaring in dat proces-verbaal van aangifte nu de neerslag is van een spontane verklaring daaromtrent van [betrokkene 1], of dat het gaat om de bevestiging van [betrokkene 1] dat hij begrijpt dat zijn verklaring kritisch zal worden benaderd, omdat hij bij de aanvang van het onderzoek als verdachte is aangemerkt, maakt voor de interpretatie van de verklaring, anders dan de steller van het middel meent, niet uit. En de interpretatie die het Hof eraan geeft is mijns inziens, zoals ik hierboven heb aangegeven, geenszins onbegrijpelijk. Voor verdere toetsing is in cassatie geen plaats.
8. Het middel faalt derhalve.
9. Het tweede en het derde middel hebben een gezamenlijke toelichting en lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
10. Het tweede middel klaagt dat het 's Hofs afwijzing van het verzoek om getuige [getuige 1] te horen onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd is. Het derde middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat verdachte de slachtoffers heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen door een samenweefsel van verdichtsels, immers meerdere elkaar versterkende onwaarheden, onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd is.
11. De middelen zien op de volgende overwegingen van het Hof:
"Verzoek tot horen getuige [getuige 1]
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting verzocht om getuige [getuige 1] te horen. De raadsman acht dit van belang omdat [getuige 1] kan bevestigen dat verdachte bezig was met concrete ondernemingsplannen en projecten, waaruit verdachte inkomsten zou genereren.
Het hof wijst het verzoek af. Het hof acht het niet noodzakelijk om geuige [getuige 1] te horen. Niet aannemelijk is geworden dat getuige [getuige 1] een verklaring kan afleggen die relevant is voor één van de in onderhavige strafzaak te nemen beslissingen.
Met betrekking tot feit 1, 3 en 4:
Verdachte heeft ter terechtzitting gesteld dat hij van [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [betrokkene 3] geld heeft ontvangen, maar dat daar een overeenkomst van geldlening aan ten grondslag lag en dat hij hen nimmer voorgehouden heeft dat er zou worden geïnvesteerd in een bedrijf, dan wel in de oliehandel of een "groenproject". Dit op vrijspraak gericht verweer wordt weersproken door de navoldgende in onderling verband beschouwde bewijsmiddelen.
[Betrokkene 2] verklaart in zijn aangifte dat verdachte hem - bij hun eerste ontmoeting - vertelde over zijn computerbedrijf en dat verdachte hem had gevraagd of hij wilde investeren in zijn bedrijf. [Betrokkene 2] verklaart tijdens het verhoor door de rechter-commissaris dat verdachte hem had gezegd dat hij 15% zou krijgen over het bedrag, dat hij aan verdachte zou geven, en dat verdachte hem het geld een paar maanden later, misschien wel zes maanden, zou teruggeven. Getuige [getuige 2] bevestigt tijdens het verhoor door de rechter-commissaris dat het geld voor een computerzaak was. [Getuige 2] verklaart verder dat zij vernomen had dat het geld van [betrokkene 2] zou vrijkomen met 15% winst en dat [betrokkene 2] het geld na een half jaar zou terugkrijgen. Getuige [getuige 3] heeft ten overstaan van de Marechaussee bevestigd dat [betrokkene 2] geld heeft geïnvesteerd in het bedrijf van verdachte. Getuige [betrokkene 1] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat [betrokkene 2] geld had gegeven aan verdachte, dat er een verhaaltje aan hem is verteld en dat het ging om investeringen.
[Betrokkene 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat verdachte hem vertelde dat hij drie of vier huizen bezat, dat hij in huizen deed en dat hij daarvoor geld nodig had. [betrokkene 1] verklaart verder dat verdachte tegen hem zei dat, wanneer hij geld zou inleggen, verdachte hem het ingelegde geld terug zou betalen met 20% winst. Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft [betrokkene 1] verklaard dat verdachte hem had gezegd dat hij het geld twee à drie maanden later zou terugkrijgen en dat verdachte later tegen hem zei dat dat werd uitgesteld en dat hij het geld in december zou krijgen. Daarna werd dat weer verlengd, aldus [betrokkene 1]. Getuige [getuige 3] heeft bij de Marechaussee verklaard dat verdachte een vastgoedbedrijf had en dat [betrokkene 1] in het bedrijf had geïnvesteerd.
In zijn aangifte verklaart [betrokkene 3] dat verdachte hem had gevraagd of hij interesse had om te investeren in olie, dat hij dan € 25.000,00 zou moeten investeren in dit 'olieproject' en dat hij zijn geïnvesteerde geld van verdachte zou terugontvangen met winst. [Betrokkene 3] heeft op basis hiervan op 28 april 2006 € 25.000,00 aan verdachte overgemaakt. [Betrokkene 3] verklaart verder dat hij een paar dagen later werd gebeld door verdachte, die hem voorstelde nogmaals € 25.000,00 te investeren in een 'groenregeling'. Verdachte zou hem aan het einde van het twaalf maanden durende contract al het geïnvesteerde geld terugbetalen met een maandelijks rendement van 1,25%, aldus [betrokkene 3]. [Betrokkene 3] verklaart dat hij daarop wederom € 25.000,00 aan verdachte heeft overgemaakt. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 13 december 2006 bevestigd dat hij met [betrokkene 3] heeft gesproken over investeren in oliehandel, dat hij daarna aan [betrokkene 3] heeft voorgesteld te investeren in een groenregeling en dat hij aan [betrokkene 3] heeft voorgesteld te investeren in een groenregeling en dat hij aan [betrokkene 3] eerst een rente van 15% per jaar, doch later een rente van 1,25% per maand heeft voorgesteld.
Van daadwerkelijke investeringen in een computerbedrijf, een makelaars(bedrijf), olie of een groenproject is op geen enkele wijze gebleken. Evenmin is aannemelijk geworden dat verdachte bij ontvangst van de gelden de mogelijkheid had deze bedragen met het voorgehouden rentepercentage terug te betalen. Voorts is ook niet aannemelijk geworden dat verdachte welke activiteiten dan ook ontplooide die tot een dergelijk rendement zouden kunnen leiden. Integendeel. Ook volgens de verklaring van verdachte zelf is het geld gebruikt voor aflossing van bestaande schulden en voor gokken.
Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat verdachte [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [betrokkene 3] heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen door een samenweefsel van verdichtsels, immers meerdere elkaar versterkende onwaarheden."
12. In de toelichting op de middelen wordt aangevoerd dat, gelet op 's Hofs overwegingen omtrent de bewijsverweren, een getuigenverklaring van [getuige 1] nu juist wel relevant zou zijn voor de door het Hof te nemen beslissingen, nu [getuige 1] zou kunnen bevestigen dat verdachte wel degelijk bezig was met activiteiten die tot een zodanig rendement zouden kunnen leiden, dat de slachtoffers betaald zouden kunnen worden.
13. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 september 2007 is daar ten aanzien van (het horen van) [getuige 1] het volgende aangevoerd:
"De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
(...)
Ik was op drie sporen bezig met inkomsten te genereren teneinde mijn leningen inclusief rente terug te betalen. Ten eerste was ik bezig met enkele projectontwikkelaars, waaronder [getuige 1]. Ik zou daaraan 125.000,00 euro aan commissie verdienen. Verder wilde ik de twee huizen van mjn broer verkopen. De winst van de verkoop zou naar mij gaan.Ten derde was ik bezig met een arbeidsovereenkomst bij [A]. Ik zou daar op basis van commissie gaan werken. Er waren dus wel degelijk pespectieven. Ik had evenwel een grote schuldeiser. Daar ging al mijn geld naar toe. Daar ging ook mijn energie naar toe en dus niet naar mijn bedrijfsactiviteiten.
(...)
Met betrekking tot de activiteiten van mijn bedrijf [B] verklaar ik dat ik reeds concept deals had met projectontwikkelaars. Ik was van plan overeenkomsten aan te gaan en een kantoorpand te huren toen ik werd aangehouden. Hierdoor is alles gestagneerd. Ik heb gedurende twee jaar ontzettende pech gehad. Verder ben ik enorm onder druk gezet door de schuldeiser. Ik was gokverslaafd. Eén van mijn activiteiten was dus in het casino proberen te winnen. Ik hoopte daarmee op de jackpot zodat ik al mijn schulden in één keer kon afbetalen. Dat gebeurde niet. Al het geld dat ik ontvangen heb is naar mijn schuldeisers gegaan, een miniem deel naar het casino en een deel naar mijn bedrijf.
(...)
De raadsman van verdachte verklaart aanvullend op zijn pleitnota - zakelijk weergegeven - als volgt:
Bij punt 27 van mijn pleitnota voeg ik het volgende toe. Ik heb de zaak pas in een laat stadium overgenomen. Hierdoor is het moeilijk tijdig getuigen op te laten roepen. Ik acht het toch van belang om [getuige 1] te horen. Daartoe wil ik dan ook een verzoek doen. Immers, [getuige 1] kan verklaren over de ideeën en de presentaties van mijn cliënt met betrekking tot de scheepsinvesteringen. (...)"
14. Punt 27 van de pleitnota houdt het volgende in:
"27. Samen met [betrokkene 4] had cliënt een plan opgesteld betreffende scheepsfinancieringen en dit plan gepresenteerd aan [getuige 1], een gefortuneerde opdrachtgever. Dat cliënt hiermee bezig was volgt ook uit de getapte telefoongesprekken. Bijvoorbeeld het gesprek op 26 januari 2006 om 11:55:14.
Voorts vondt dit bevestiging in e-mailberichten. Helaas is het bedrijf nog niet van de grond gekomen doordat [betrokkene 4] er met de ideeën van cliënt vandoor ging en is de door cliënt verwachte provisie uiteindelijk niet door hem ontvangen.
Zijdens cliënt is bij schrijven van 30 november 2006 aan de OvJ verzocht om [getuige 1] als getuige te horen. Dit verzoek is ter zitting aan de orde geweest maar door de rechtbank afgewezen. [Getuige 1] kan verklaren over de concrete ondernemingsplannen die zouden kunnen leiden tot inkomen voor cliënt. Uit de verklaring van [getuige 1] zal eens temeer blijken dat cliënt geen idiote verhalen heeft opgedist maar dat hij heeft gesproken over concrete reële plannen."
15. Ik stel voorop dat bewezenverklaard is dat de verdachte zijn slachtoffers heeft voorgespiegeld dat hij het geleende geld zou investeren in resp. een computerbedrijf, een (woning)makelaarsbedrijf en een olieproject en Groenregeling. Het aan [getuige 1] gepresenteerde plan "betreffende scheepsfinancieringen" had daar niets mee te maken. Verdachtes activiteiten in dit opzicht zijn alleen van belang omdat het Hof blijkens de bewezenverklaring de toezegging van een hoog rendement als een onderdeel van het samenweefsel van verdichtsels heeft aangemerkt. 's Hofs bewijsoordeel berust daarbij op de mijns inziens juiste opvatting dat een dergelijke toezegging als een verdichtsel kan worden aangemerkt als de verdachte wist dat er op het moment waarop die toezegging werd gedaan geen reëel vooruitzicht bestond dat die toezegging gestand kon worden gedaan.
16. Het oordeel van het Hof dat [getuige 1] geen verklaring zou kunnen afleggen die relevant was voor enige te nemen beslissing, acht ik in het licht van de toelichting op het verzoek en het verhandelde ter zitting niet onbegrijpelijk. Ik wijs er daarbij op dat niet is aangevoerd dat het desbetreffende project verder is gekomen dan de fase van de plannenmakerij. Wat [getuige 1] daarover meer zou kunnen vertellen dan de verdachte zelf, is niet duidelijk gemaakt. [Getuige 1] zou slechts kunnen bevestigen dat hij contacten met verdachte heeft onderhouden en dat die contacten tot niets hebben geleid. Wellicht zou [getuige 1] ook nog hebben kunnen verklaren dat het naar zijn indruk om serieuze plannen ging (en niet om een vorm van oplichterij), maar ook het eventuele bestaan van die indruk heeft het Hof niet relevant kunnen vinden voor enige te nemen beslissing (in de zin dat dit gegeven tot een andere beslissing zou kunnen leiden). De plannen waren immers hoe dan ook te weinig concreet om de toezeggingen die aan de slachtoffers zijn gedaan, te kunnen rechtvaardigen. Ik wijs er daarbij bovendien op dat de beweerdelijke contacten met [getuige 1] blijkens hetgeen is aangevoerd in januari 2006 plaatsvonden, terwijl de toezegging aan slachtoffer [betrokkene 2] (feit 1) al in maart 2005 werd gedaan (bewijsmiddel 6) en de toezegging aan het slachtoffer [betrokkene 1] (feit 3) voor het eerst in januari 2005 werd gedaan (bewijsmiddel 16). Het slachtoffer [betrokkene 3] (feit 4) werd door verdachte in maart 2006 benaderd, vermoedelijk nadat de contacten met [getuige 1] op niets waren uitgelopen.
17. Anders dan de steller van het middel meen ik voorts dat 's Hofs bewijsoverweging valt te verenigen met de motivering van de afwijzing van het verzoek om [getuige 1] als getuige te horen. Het Hof heeft niet overwogen dat de verdachte geen enkele activiteit heeft ondernomen om aan geld te komen, maar dat de verdachte geen activiteiten heeft ondernomen die tot uitbetaling van het in het vooruitzicht gestelde rendement zouden kunnen leiden. Het Hof heeft kennelijk noch de gang naar het casino, noch de plannenmakerij met [getuige 1] aangemerkt als een activiteit die die kwalificatie kan dragen. Onbegrijpelijk is dat niet, mede gelet op het feit dat de verdachte ook nog de geleende bedragen moest terugbetalen en bovendien prioriteit gaf aan de aflossing van zijn andere schulden. Alleen zeer winstgevende activiteiten kunnen onder die omstandigheden tot uitbetaling van het toegezegde rendement leiden.
18. Het tweede en derde middel falen derhalve.
19. Ambtshalve merk ik op dat in cassatie de redelijke termijn zal worden overschreden. Verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. Namens hem is op 25 september 2007 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal niet voor 25 januari 2009, zijnde het einde van de 16-maanden-termijn, uitspraak doen. De Hoge Raad kan de straf zelf verminderen in de mate die hem goeddunkt.
20. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de gevangenisstraf die het Hof heeft opgelegd, tot strafvermindering in de mate die de Hoge Raad goeddunkt, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Deze zaak hangt samen met de beschikking 08/02547, waarin ik heden eveneens concludeer.