1. Voor zover in cassatie van belang, ontleend aan het in eerste aanleg gewezen tussenvonnis van 18 februari 2004.
2. Zie grief 1 van de memorie van grieven en rov. 4.11 van het in cassatie bestreden arrest van het hof Arnhem d.d. 23 januari 2007.
3. Zie HR 9 juni 1995 (Krijger/Citco), rov. 3.3, NJ 1996, 213 en HR 13 oktober 2000 (Rainbow/Ontvanger), rov. 3.5, NJ 2000, 698, m.nt. Ma.
4. Zie HR 13 oktober 2000 (Rainbow/Ontvanger), rov. 3.5, NJ 2000, 698, m.nt. Ma.
5. In zowel 2.4 als 2.5 wordt een keer naar rov. 4.7 verwezen, terwijl uit de context valt af te leiden dat rov. 4.8 wordt bedoeld.
6. Tot 1 januari 2008 luidde artikel 24 lid 4 Successiewet als volgt: "Indien geërfd of verkregen wordt door een binnen het Rijk gevestigde kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of algemeen nut beogende instelling, is verschuldigd .... ten honderd over de waarde van de verkrijging, indien en voor zover aan de verkrijging niet een overdracht is verbonden, welke aan de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het algemeen belang."
7. De intrekkingbeslissing is als prod. 19 bij de conclusie van repliek in het geding gebracht. Op
blz. 2 van de betreffende brief van de Belastingdienst wordt opgemerkt: "bezwaar tegen het intrekken van de verklaring artikel 24 lid 4 Successiewet is niet mogelijk."
8. De brief is opgenomen als prod. 2 in prod. 4 bij de conclusie van antwoord.
9. Zie bijvoorbeeld: HR 9 mei 1986 (Keulen/Bouwfonds), rov. 3.2, NJ 1986, 792, m.nt. G; HR 3 november 1995 (Roco/Staat), rov. 4.5.2 en 4.5.3, NJ 1996, 215, m.nt. Ma.
10. Men denke aan de concern-moeder die leveranties aan een niet meer levensvatbare dochter laat doorgaan - [zie bijvoorbeeld HR 25 september 1981 (Osby/LVM), rov. 2, NJ 1982, 443, m.nt. Ma; HR 19 februari 1988 (Albada Jelgersma/Inza), rov. 3.3 en 3.4, NJ 1988, 487, m.nt. G] - of de bestuurder van een vennootschap die de vennootschap verplichtingen laat aangaan, waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij niet kunnen worden nagekomen - [zie bijvoorbeeld HR 18 februari 2000 (NHB/Oosterhof), rov. 3.4.1, NJ 2000, 295, m.nt. Ma; HR 8 december 2006 (Ontvanger/Bestuurder), rov. 3.5, NJ 2006, 659]. Zie in dit verband ook de bestuurdersaansprakelijkheid in de artikelen 2:138 en 248 BW.
11. Iets dergelijks speelt in het geval dat zich voordeed in HR 29 januari 1993 (Vermobo/Van Rijswijk), rov. 3.4, NJ 1994, 172, m.nt. PvS. De zoon van Van Rijswijk laat met toestemming van Van Rijswijk op diens grond een stal bouwen, waarop Van Rijswijk ten eigen behoeve een hypotheek vestigt. Vooral indien komt vast te staan, dat het Van Rijswijk van den beginne af duidelijk is geweest dat de zoon de aannemer niet zal kunnen voldoen, is er, aldus de Hoge Raad, sprake van een onzorgvuldig handelen jegens de aannemer wegens het zich onvoldoende aantrekken van diens belangen.