1 Ten overvloede: op grond van art. 8 lid 2 Wet Bopz is de betrokkene die minderjarig is, bekwaam in de machtigingsprocedure in rechte op te treden. De ouders zijn kennelijk gehoord op de voet van art. 8 lid 4 Wet Bopz.
2 Ambtshalve noteer ik dat uit de bestreden uitspraak en het proces-verbaal niet blijkt dat de kinderrechter aan de behandeling van de zaak heeft deelgenomen: zie art. 1 lid 4 Wet Bopz en HR 30 juni 1995, NJ 1996, 233 m.nt. JdB.
3 Een samenwerkingsverband van het kinderpsychiatrisch ziekenhuis van RMPI en de orthopedagogische instelling Kwadrant; zie www.mfcdepaladijn.nl.
4 Noot A-G: de afkorting staat voor Pervasive Developmental Disorder - Not Otherwise Specified (op verschillende (hersen-)functies betrekking hebbende ontwikkelingsstoornis, niet anderszins omschreven). Zie voor meer informatie: www.pdd-nos.nl.
5 Noot A-G: bedoeld is kennelijk één van de opname-afdelingen van het kinderpsychiatrisch ziekenhuis van RMPI.
6 M. Broekman, Kinder- en jeugdpsychiatrie, Praktijkreeks Bopz 5, 2003, hoofdstuk 3, i.h.b. blz. 22-23.
7 C. de Groot en M. Donker, De Wet Bopz in de kinder- en jeugdpsychiatrie (deelrapport 6 bij: ZonMW, Evaluatie Wet Bopz, 2002), blz. 96 en 114.
8 ZonMW, Evaluatie Wet Bopz. Conclusies en aanbevelingen van de begeleidingscommissie, 2002, blz. 40 - 41.
9 Tenzij het zou gaan om een opname in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting, als bedoeld in art. 3 Wet Bopz; zie art. 10 lid 2 Wet Bopz.
10 Zie: EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980, 114 m.nt. EAA, rov. 51; EHRM 28 mei 1985, NJ 1991, 623 m.nt. EAA, rov. 44; EHRM 15 november 1996, NJ 1998, 203 m.nt. Kn; EHRM 20 februari 2003, BJ 2003, 34 (m.nt. W. Dijkers), rov. 50-51. Een en ander laat overlet dat de wijze van tenuitvoerlegging aan andere verdragsbepalingen, zoals art. 3 of art. 8 EVRM, kan worden getoetst.
11 EHRM 30 juli 1998 (Aerts/België), NJ 2000, 416 m.nt. DA; zie over deze uitspraak ook: J. vande Lanotte en Y. Haeck (red.), Handboek EVRM, deel 2, Artikelsgewijze Commentaar, Volume 1, 2004, blz. 323-324.
12 Bijv. omdat niet een werkelijke opname is beoogd, maar een `paraplumachtiging' die niet verenigbaar is met de wettelijke regeling omtrent de voorwaardelijke machtiging.
13 Alleen in dat veronderstelde geval zou de zgn. passantenproblematiek aan de orde kunnen komen (zie: EHRM 11 mei 2004, NJ 2005, 57 m.nt. PMe; HR 21 december 2007, NJ 2008, 242 m.nt. EAA). Zie ook: De Wet Bopz, artikelsgewijs commentaar, losbl., algemene inleiding tot hoofdstuk II, aant. 15 en 17 (W. Dijkers).
14 Zie de MvA op het ontwerp van wet Bopz (Kamerstukken II 1976/77, 22 270, nr. 7, blz. 7: "De ernst van het gevaar zal moeten opwegen tegen de ernst van de op te leggen dwangmaatregel. De afweging van het één tegen het ander kan en mag de wetgever aan de rechter overlaten." Vgl. rov. 38 van het arrest-Winterwerp (NJ 1980, 114, reeds aangehaald): "the mental disorder must be of a kind or degree warranting compulsory confinement". In gelijke zin: HR 20 november 1992, NJ 1993, 118. Zie voorts: De Wet Bopz, artikelsgewijs commentaar, losbl., aant. 3.2 op art. 2 (W. Dijkers).
15 Onder verwijzing naar, onder meer, (punt 6 van) de noot van J. Legemaate onder Rb. Middelburg 25 april 2002, BJ 2002, 55.