1 Ofschoon de huurovereenkomst dateert van (lang) vóór de inwerkingtreding, per 1 augustus 2003, van de huidige titel 4 van boek 7 BW (waarin art. 7:290 e.v. BW zijn opgenomen), wordt de onderhavige zaak ingevolge art. 205 OwNBW beheerst door de bepalingen van de nieuwe wet.
2 Dit vonnis is gepubliceerd in WR 2006, 2.
3 Op de reconventionele vordering heeft de kantonrechter vervolgens beslist dat [eiseres] aanspraak heeft op een tegemoetkoming van € 125.000,-. (Het vonnis waarbij dat werd beslist is als productie bij akte van 14 november 2006 in deze procedure overgelegd.) In het onderhavige cassatieberoep speelt deze beslissing geen rol.
4 Er is in de eerste aanleg een tussenvonnis gewezen vóór het genoemde (deel)vonnis. Beide vonnissen waren in appel aan de orde; en beide werden bekrachtigd. Het eerste (tussen)vonnis speelt echter voor de beoordeling in cassatie geen rol.
5 Het arrest van het hof is van 27 februari 2007. De cassatiedagvaarding is op 25 mei 2007 uitgebracht.
6 Zie voor de regeling van art. 42 Onteigeningswet bijvoorbeeld Telders, nieuw voor oud, 2006, nrs. 642 e.v., en i.h.b. nrs. 644 en 648 - 650; en S&J-editie 24, 2002, p. 114 - 120.
7 Terwijl huurders misschien juist bereid zouden zijn om een deel van "hun" schadeloosstelling aan de eigenaar af te staan, als die het maar op "gedwongen" onteigening liet aankomen: Kamerstukken II 1966 - 1967, 8875, nr. 3, p. 12.
8 In lid 4 van art. 7:309 BW wordt wel een geval genoemd waarin in elk geval moet worden aangenomen dat het om werken in het algemeen belang gaat, namelijk: als er sprake is van verwezenlijking van een bestemmingsplan, strekkend tot reconstructie van een bebouwde kom. Minder "sprekende" gevallen worden echter aan de rechtspraak overgelaten: Kamerstukken II 1966 - 1967, 8875, nr. 3, p. 16 - 17 (hierna in alinea 16 geciteerd).
9 Zie overigens, als het woonruimte betreft, de enigszins vergelijkbare regeling van art. 7:281 BW; T&C Huurrecht, Huydecoper, 2006, art. 281, aant. 1 en HR 8 november 1996, NJ 1997, 150.
10 HR 30 november 1994, NJ 1995, 668 m.nt. MB, rov. 3.8 - 3.10.
11 Telders, Nieuw voor oud, 2006, nrs. 501 - 503.
12 Beide mogelijkheden worden in de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1966 - 1967, 8875, nr. 3, p. 16, r.k.) dan ook duidelijk tegenover elkaar gesteld.
13 Kamerstukken II 1966 - 1967, 8875, nr. 3, p. 16 - 17.
14 Kamerstukken 1960 - 1961, 5195, nr. 16.
15 Kamerstukken 1960 - 1961, 5195, nr. 15.
16 Beide amendementen zijn, mede omdat de regering aan het daarin voorgestelde was tegemoetgekomen, bij de mondelinge behandeling ingetrokken, zie o.a. de Handelingen II zitting 1960 - 1961, deel II, p. 2774 en 2775.
17 Kamerstukken II 1966 - 1967, 8875, nr. 3, par. 20 (p. 12 - 13).
18 Onteigening, eigendomsbeperking en kostenverhaal (losbl.), Van Zundert, p. 1.A - 4 en, in verband met "particuliere" bouwprojecten p. 1.A - 73 en 74.
19 HR 12 december 1986, NJ 1987, 357, rov. 3.
20 Tot dusver heb ik de doctrine over "ons" wetsartikel nog maar weinig genoemd. Over de nauwkeurige afbakening van de grens die ons hier bezig houdt, biedt de doctrine (dan) ook niet zo veel houvast. Ik noem hier Huurrecht (losbl.), Berkvens, art. 309, aant. 11 - 12, 14, 15 en 23; Asser - Abas (Huur) 5-IIA, 2007, nrs. 331 - 332; T&C Huurrecht, Rossel, 2006, art. 309, aant. 1, aant. 2 sub b en c, aant. 4 en 5; Evers, Huurrecht bedrijfsruimten, 2003, p. 200 - 206; Dozy - Jacobs, Hoofdstukken huurrecht (etc.), 1999, p. 459 - 461.
21 Het valt op dat, "spiegelbeeldig", in de rechtspraak van het EHRM is aanvaard dat de nationale autoriteiten over een vrij ruime "margin of appreciation" beschikken bij het beoordelen of het voor ontneming van eigendom (ingevolge het eerste Protocol bij het EVRM) vereiste "public interest" in een concreet geval aanwezig is (zie bijvoorbeeld Telders, Nieuw voor oud, 2006, nr. 102). Men kan vermoeden dat ook hierbij het inzicht een rol speelt dat beoordeling van de aanwezigheid van (voldoende) "public interest" een feitelijke appreciatie vergt die op het niveau van de hoogste rechterlijke instanties niet ten volle kan worden getoetst.
22 Voor een treffend voorbeeld verwijs ik naar HR 10 april 1998, NJ 1998, 666 m.nt. WMK, rov. 3.5 - 3.7.
23 Wel moet er dan sprake zijn van een "publiek belang van enig publiekrechtelijk lichaam" (Kamerstukken II 13 924, nr. 18, p.35; zie ook S&J-editie 24, p. 216 e.v.); maar dit belang kan er wel (mede) in bestaan dat door het bieden van particuliere huisvesting aan het (publieke) volkshuisvestingsbelang (en/of aan belangen van ruimtelijke ordening) wordt tegemoetgekomen (Onteigening, eigendomsbeperking en kostenverhaal (losbl.), Van Zundert, p. 1.A - 73 en 74).
24 Onder vele andere beslissingen verwijs ik naar HR 17 oktober 2008, RvdW 2008, 953, rov. 3.3.4 en 3.3.5; HR 12 januari 2007, RvdW 2007, 88, rov. 3.4 en HR 15 december 2006, RvdW 2007, 7, rov. 3.8.
25 Zoals in onderdeel 3 onder (iv) wordt aangevoerd. Deze stelling had [eiseres] weliswaar alleen in de eerste aanleg specifiek naar voren gebracht (en in appel dus niet expliciet herhaald; voor [eiseres], als appellante, geldt niet dat die kon profiteren van het bredere effect van de zogenaamde "devolutieve werking van het appel"); maar het gaat hier om een gegeven dat van de kant van Beter Wonen (begrijpelijkerwijs) niet was betwist. Daarom denk ik dat dit gegeven ook in appel in de beoordeling moest worden betrokken.