ECLI:NL:PHR:2008:BG2244
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Huydecoper
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid van een bank als effectenintermediair in een cassatieprocedure
In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van ABN AMRO Bank N.V. als effectenintermediair. De eiser tot cassatie, [eiser], had eerder cassatieberoep ingesteld tegen een tussenarrest van het hof, dat op 6 februari 2003 was gewezen. Dit cassatieberoep werd verworpen door de Hoge Raad op 24 september 2004. De eiser vorderde van ABN AMRO een bedrag van ongeveer f 800.000,-- ter zake van een debetsaldo op een rekening-courant. De eiser stelde dat ABN AMRO tekort was geschoten in haar dienstverlening als effectenintermediair, wat zou hebben geleid tot aanzienlijke schade voor hem. De rechtbank had in eerste aanleg de vordering van ABN AMRO toegewezen en die van de eiser afgewezen, waarbij de rechtbank veel gewicht toekende aan de reclametermijn in de bankvoorwaarden van ABN AMRO.
In het appel heeft het hof een deskundigenbericht in het vooruitzicht gesteld, maar dit rapport viel negatief uit voor de eiser. Het hof oordeelde dat de verwijten van de eiser aan ABN AMRO onvoldoende onderbouwd waren, en bevestigde het vonnis van de rechtbank. De eiser had ook een vordering ingesteld tot het verstrekken van bescheiden door ABN AMRO, maar deze werd als onvoldoende onderbouwd afgewezen. De Hoge Raad concludeert dat de klachten van de eiser in cassatie ongegrond zijn, omdat zij een deugdelijke feitelijke grondslag missen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof voldoende gemotiveerd heeft waarom de vorderingen van de eiser niet konden worden toegewezen, en dat er geen aanleiding is om de zaak verder te onderzoeken.
De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de middelen geen vragen aan de orde stellen die voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling van belang zijn. De Hoge Raad concludeert tot verwerping van het cassatieberoep.