ECLI:NL:PHR:2008:BF0417
Parket bij de Hoge Raad
- mr. Wuisman
- Rechtspraak.nl
Bewijsaanbod en vorstbestendigheid van fundering in civiele procedure
In deze zaak gaat het om een geschil tussen eisers tot cassatie, die in Duitsland wonen, en verweerders in cassatie, die in Nederland zijn gevestigd. De eisers hebben verweerders opgedragen om een terras van ongeveer 90 m2 aan te leggen, wat in juli 2001 is afgerond. Na de oplevering heeft eiser het werk door een deskundige, [betrokkene 1], laten onderzoeken. Deze deskundige concludeerde dat de fundering niet vorstbestendig was, omdat deze slechts 60 cm diep was in plaats van de vereiste 80 cm. Eiser vorderde vervolgens schadevergoeding van verweerder wegens ondeugdelijke uitvoering van het werk.
In de procedure bij de rechtbank werd de vordering van eiser afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. Eiser stelde dat de fundering niet voldeed aan de vorstbestendigheidseisen, maar het hof oordeelde dat eiser geen bewijsaanbod had gedaan. Eiser ging in cassatie en betwistte het oordeel van het hof dat er geen bewijsaanbod was gedaan. Het hof had in een eerder tussenarrest geoordeeld dat de stelling van eiser over de fundering voldoende onderbouwd was, wat ruimte bood voor bewijslevering.
De Hoge Raad concludeert dat de cassatiemiddelen van eiser geen doel treffen. Het hof had de vrijheid om te oordelen of eiser al dan niet ambtshalve tot bewijsvoering moest worden toegelaten. De Hoge Raad bevestigt dat het niet onbegrijpelijk is dat het hof oordeelt dat eiser geen bewijsaanbod heeft gedaan, en dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het niet inbrengen van bewijs. De conclusie is dat het cassatieberoep wordt verworpen.