ECLI:NL:PHR:2008:BD4878
Parket bij de Hoge Raad
- P. de Vries
- M.J. van der Meer
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in verband met schending van het vertrouwensbeginsel na sepotbeslissing
In deze zaak staat de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) centraal, naar aanleiding van een sepotbeslissing die eerder was genomen. De verdachte, die in een eerdere zaak was veroordeeld, had een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister ontvangen waarin stond dat de zaak tegen hem was geseponeerd wegens recente bestraffing. De raadsman van de verdachte voerde aan dat zijn cliënt erop mocht vertrouwen dat hij niet verder vervolgd zou worden, omdat het OM geen kennisgeving had gestuurd over de voortzetting van de vervolging. De politierechter oordeelde echter dat de mededeling in het documentatieregister geen rechtskracht had en dat er geen sprake was van een opgewekt vertrouwen.
Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de registratie in het documentatieregister niet kan worden gezien als een toezegging van het OM. De advocaat-generaal voerde aan dat de vermelding in het register geen rechtsgevolg had en dat er geen sepotbeslissing was genomen. De raadsman betoogde dat de communicatie binnen het OM niet soepel was verlopen en dat de miscommunicatie aan het OM zelf was toe te rekenen. Het hof oordeelde dat de enkele registratie in het documentatieregister, waarvoor een ander overheidsorgaan verantwoordelijk is, niet leidt tot een rechtens relevante schijn van toezegging door het OM.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof en oordeelde dat de verdachte niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de vermelding in het documentatieregister. De conclusie was dat het OM ontvankelijk was in de vervolging, omdat er geen sprake was van een schending van het vertrouwensbeginsel. De zaak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van het OM naar de verdachte en de rol van het Justitieel Documentatieregister in het strafproces.