Nr. 01446/07
Mr. Machielse
Zitting 17 juni 2008
1. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft verdachte op 21 december 2006 voor de voortgezette handeling van opzettelijk gebruikmaken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
2. Mr. B. Kurvers, advocaat te 's-Hertogenbosch, heeft cassatie ingesteld. Mr. M.J.A. Castelijn, advocaat te Breda, heeft een schriftuur ingezonden, houdende vier middelen van cassatie. Alle middelen keren zich tegen de bewezenverklaring.
3. Bewezenverklaard is dat
"hij op 11 september 2003 te Breda opzettelijk gebruik heeft gemaakt
- van valse of vervalste salarisspecificaties van 27 september 2002 en 31 oktober 2002 (D/298) en
- van een valse of vervalste brief van de belastingdienst aan [A] BV van 14 januari 2003 (D/307),
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren die geschriften echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte vorengenoemde geschriften heeft overgelegd aan de meervoudige strafkamer van de arrondissementsrechtbank te Breda en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat - zakelijk weergegeven - valselijk:
- het aansluitingsnummer [0001] was vermeld op de salarisspecificaties van 27 september en 31 oktober 2002 (D/298) en
- geen loonbelasting- cq omzetbelastingnummer was vermeld op de brief van de belastingdienst aan [A] BV van 14 januari 2003 (D/307)."
4. In zijn arrest heeft het hof nog nadere overwegingen gewijd aan het bewijs. Voor zover relevant hebben deze de volgende inhoud:
De raadsman heeft - kort gezegd - aangevoerd dat de bewezenverklaarde geschriften niet relevant waren in de strafzaak waarin ze werden overgelegd en er in zoverre dus geen sprake kon zijn van misleiding, (punt 9 van de pleitnotities)
Het hof verwerpt dit verweer.
Het hof stelt voorop dat het gebruik maken als bedoeld in artikel 225, tweede lid van het wetboek van Strafrecht niet slechts ziet op gebruik voor het doel waarvoor het geschrift bedoeld is.
In casu vloeit uit de aard van de bewezenverklaarde geschriften voort dat deze enige bewijsbestemming hadden. Verdachte heeft deze geschriften ter terechtzitting aan de rechtbank overgelegd in het kader van een tegen hem aangespannen strafzaak terzake fiscale delicten en deelnemen aan een criminele organisatie welke tot oogmerk had - kort gezegd - het plegen van belastingdelicten en/of valsheid in geschrifte. Daargelaten of de geschriften daadwerkelijk relevant waren voor de ten laste gelegde feiten, ze hadden betrekking op fiscale kwesties en zouden dus van belang kunnen zijn in het kader van die strafzaak.
De raadsman heeft aangevoerd (punt 10.1/10.5 in de pleitnotitie) dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte bij het ter zitting overleggen van de bescheiden handelde met het voor artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht vereiste (voorwaardelijk) opzet.
Het hof verwerpt dit verweer. Uit de door verdachte bij de FIOD afgelegde verklaringen blijkt dat verdachte voor zijn arrestatie duidelijk op de hoogte was van het reilen en zeilen binnen zijn B.V.'s. Zo heeft hij verklaard dat hij alle aangiften omzetbelasting van zijn bedrijven heeft ingevuld en vanaf september 2002 voor de complete [groep B] verantwoordelijk was. Volgens eigen zeggen had verdachte de feitelijke leiding, nam hij zelfstandig beslissingen zonder overleg en wist hij heel goed hoe het zat.
Gelet op deze verklaringen concludeert het hof dat verdachte wist welke stukken bij de fiscus waren ingediend en welke niet, zodat het niet anders kan zijn dan dat hij, toen hij de bewezen verklaarde geschriften op 11 september 2003 aan de meervoudige kamer van de rechtbank Breda overlegde, wist dat die geschriften vals of vervalst waren.
De valsheid van de salarisspecificaties (D/298)
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep gesteld (punt 12 van de pleitnotities) dat, uitgaande van de situatie dat de salarisspecificaties zijn opgemaakt na 11 november 2002, het in de rede ligt dat de data op de salarisspecificaties (D/298) zien op de data van uitbetaling van het salaris en niet op de data van opmaken van die specificaties. Volgens het door [verdachte] gebruikte loonadministratiesysteem is volgens de raadsman voor het uitdraaien van een definitieve salarisspecificatie vereist dat een aansluitingsnummer van het UWV wordt vermeld. Voorts is vereist dat de datum van de salarisspecificatie ligt binnen het tijdvak waarop de salarisbetaling ziet, immers alsdan moeten belasting en premies worden ingehouden en ontstaat er een betalingsverplichting tegenover de werknemer. Daarom zijn de data 27 september en 31 oktober 2002 vermeld.
Nu er geen sprake is van valse of vervalste salarisspecificaties dient verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de bruto en netto bedragen van de salarisstroken D/181 (uit de computer) en D/298 (door de verdachte overgelegd) niet overeenstemmen.
Voorts blijkt daaruit dat op de salarisspecificaties D181 (AM, lees: D298) van september en oktober 2002 staat vermeld "nummer UWV (AM, lees: UVI) [0001]".
Door het UWV is bij brief van 25 september 2003 aan de FIOD (D/322A) medegedeeld dat dit aansluitingsnummer op zijn vroegst op 11 november 2002 intern is afgegeven. Aldus kon het polis- of aansluitnummer ten vroegste op 11 november 2002 bij [A] BV bekend zijn.
Door de getuige [getuige 1], gehoord door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, d.d. 15 november 2006, is verklaard dat hij op 30 oktober 2002 een bezoek heeft gebracht bij de verdachte.
Het aansluitnummer van [A] was bij dit bezoek aan verdachte nog niet bekend. Als dat wel zo was, dan zou dat in het door hem opgemaakte rapport "buitendienst spontane inschrijving" hebben gestaan.
Niet aannemelijk is geworden dat de data op de salarisspecificatie betrekking hebben op de data van uitbetaling en niet op die van het opmaken van die specificaties.
Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat de salarisspecificaties vals danwel vervalst waren. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De valsheid van een brief van de Belastingdienst aan [A] BV (D/307).
De raadsman heeft aangevoerd (punt 14 van de pleitnotities) dat uit het al dan niet vermelden van een loon- of omzetbelastingnummer, niet de conclusie kan worden getrokken dat de brief vals is, nu ook de belastingdienst fouten kan maken. Ook het feit dat een ander briefhoofd wordt gebruikt, geen ondertekening is vermeld en/of het tijdvak waarvoor uitstel wordt verleend, niet is vermeld en/of een andere tenaamstelling van de Belastingdienst/Ondernemingen wordt gebruikt hoeft niet tot die slotsom te leiden. De verdachte dient daarvan dan ook te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het hof acht niet bewezen dat op de brief van de belastingdienst aan [A] BV van 14 februari 2003 een ander briefhoofd en een andere tenaamstelling waren vermeld. Tevens acht het hof niet bewezen dat het tijdvak waarvoor uitstel was verleend niet was vermeld. Het ontbreken van een ondertekening leidt naar het oordeel van het hof i.c. niet tot valsheid. In zoverre volgt het hof dan ook de verdediging.
Met betrekking tot het ontbreken van een loonbelasting- c.q. omzetbelastingnummer overweegt het hof het volgende.
Door de getuige [getuige 2], administratief ambtenaar bij de belastingdienst, is bij zijn verhoor door de hiervoor genoemde raadsheer-commissaris d.d. 15 november 2006 verklaard dat het formulier D 307 geen brief van de belastingdienst kan zijn. Op uitstelbrieven voor de omzet- en loonbelasting wordt altijd het nummer van de aangifte vermeld. Uitstelbrieven zien er heel anders uit.
Het hof overweegt dat het vermelden van een loonbelasting- c.q. omzetbelastingnummer zo essentieel is voor de Belastingdienst, dat het zeer onaannemelijk is dat door de belastingdienst zou worden verzuimd dit nummer te vermelden.
Immers door het niet vermelden van een loon- c.q. omzetbelastingnummer is er geen relatie te leggen met een aangifte waarvoor uitstel wordt gevraagd, zodat ook geen rechtsgevolg aan de inhoud van deze brief verbonden kan worden.
Het hof acht dan ook bewezen dat deze brief in zoverre vals danwel vervalst is en verwerpt het verweer."
5. De bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd zijn de volgende:
"A. met betrekking tot de valse of vervalste salarisspecificaties (D/298) én een valse of vervalste brief van de belastingdienst aan DGM BV (D/307)
1. een proces-verbaal terechtzitting van de rechtbank Breda in de zaak met parketnummer 3410-03, d.d. 11 september 2003, opgemaakt in de zaak tegen de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats], voor zover dit proces-verbaal inhoudt:
-als verklaring van verdachte:
Ik hoor U zeggen dat thans de afzonderlijke in de dagvaarding vermelde feiten aan de orde komen.
Ik zal U tijdens deze behandeling fotokopieën van stukken overleggen die ik via mijn vriendin terug heb gekregen van de Fiod. Deze stukken waren eerder in beslag genomen.
Met betrekking tot de aangifte van [A] leg ik over een brief d.d. 14 januari 2003 van de Belastingdienst te Roosendaal aan [A] BV onder meer inhoudende toestemming in een uitstel tot het doen van aangifte omzet- en loonbelasting tot 1 april 2003.
Met betrekking tot de aan Nationale Nederlanden overgelegde loonspecificaties ten name van [betrokkene] leg ik hierbij over een zestal salarisspecificaties ten name van [betrokkene], verstrekt door [A] BV en betrekking hebbend op de salarisbetalingen over de maanden september 2002 tot en met februari 2003.
2. een proces-verbaal van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst FIOD, Economische Controle Dienst ECD, kantoor Roosendaal (hierna FIOD), dossiernr. 1102034, d.d. 30 september 2003 in de wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], allen ambtenaar van de belastingdienst en buitengewoon opsporingsambtenaar voor zover dit proces-verbaal inhoudt:
als relaas van voornoemde verbalisanten:
Tijdens de terechtzitting voor de Meervoudige Kamer van de Arrondissementsrechtbank te Breda op 11 september 2003 is door verdachte [verdachte] een aantal schriftelijke bewijsstukken overgelegd. De terechtzitting is geschorst, zodat de officier van justitie onderzoek kan (laten) instellen naar de juistheid van de door verdachte overgelegde schriftelijke
bewijsstukken.
Op 17 september 2003 is bij de FIOD/ECD te Roosendaal een brief met bijlagen (het hof leest in: van de officier van justitie mr. Huisman) ingekomen, welke bijlagen als D/287 tot en met D/311 bij dit proces-verbaal zijn gevoegd. In de brief vraagt de officier van justitie om nadere gegevens en commentaar met betrekking tot een aantal onderwerpen.
(D/298) Bewijsstukken inzake salarisbetalingen aan [betrokkene] (salarisspecificaties)
Door verdachte [verdachte] zijn salarisspecificaties ten name van [betrokkene] over de maanden september 2002 en oktober 2002 overgelegd, waaruit zou blijken dat aan [betrokkene] per maand een nettoloon van €5.195,34 (contant) is uitbetaald.
Als bijlage D/181 zijn bij het proces-verbaal d.d. 11 juli 2003 onder andere salarisspecificaties gevoegd van [A] aan [betrokkene] over de maanden september 2002 en oktober 2002.
Deze salarisspecificaties zijn afkomstig uit de op 19 maart 2003 bij verdachte [verdachte] in beslag genomen computerapparatuur.
In onderstaand schema zijn de netto en bruto bedragen van de salarisspecificaties (D/181) en de door verdachte tijdens de terechtzitting overgelegde specificaties (D/298) opgenomen.
Periode D/181 D/298
bruto netto bruto netto
sept-02 € 9.250,00 € 5.097,69 € 9.304,71 € 5.195,34
okt -02 € 9.250,00 €5.087,13 € 9.315,00 € 5.195,34
Ons, verbalisanten, viel op dat op de salarisspecificatie D/181 steeds is vermeld "Nummer UWV: " en op de salarisspecificaties D/298 is steeds vermeld: "Nummer UVI: [0001]"
Het rapport van de UWV-buitendienstmedewerker [getuige 1] (D/321), waarin wordt gerapporteerd over de inschrijving van [A] BV, is gedateerd op 5 november 2002. Door ons, verbalisanten, is derhalve op 25 september 2003 aan de UWV IBF telefonisch verzocht te onderzoeken wanneer aan [A] BV het aansluitingsnummer [0001] bekend is gemaakt, aangezien het onmogelijk is een (juist) aansluitingsnummer op de loonspecificatie te vermelden, indien dit nummer nog niet is afgegeven of toegekend.
Door UWV IBF is aan ons, verbalisanten, op 25 september 2003 per fax medegedeeld dat het polis- of aansluitingsnummer ten vroegste op 11 november 2002 bij [A] BV bekend kon zijn (D/322a).
D/307 Bewijsstuk (brief Belastingdienst) inzake verleend uitstel tot het doen van aangiften omzet- en loonbelasting ten name van [A] BV en handgeschreven opmerkingen met betrekking tot deze brief.
Wij, verbalisanten, verklaren dat wij in de op 19 maart 2003 inbeslaggenomen voorwerpen de brief van de Belastingdienst aan [A] BV d.d. 14 januari 2003 niet hebben aangetroffen.
Door de ambtenaar van de Belastingdienst, getuige [getuige 2], is met betrekking tot de door verdachte [verdachte] overgelegde brief D/307 verklaard, dat hij als afwijking heeft waargenomen dat op de brief geen aangiftenummer is vermeld.
Tijdens de terechtzitting op 11 september 2003 heeft de ambtenaar van de Belastingdienst te Roosendaal, [getuige 3], als toehoorder aanwezig, op ons verzoek de door verdachte [verdachte] overgelegde brief (D-307) kritisch bekeken.
[Getuige 3] heeft (mede gebaseerd op door hem op 11 september 2003 telefonisch ingewonnen informatie) het volgende gesignaleerd:
Het is gebruikelijk dat het loonbelasting- cq omzetbelastingnummer wordt vermeld.
3. een proces-verbaal van de FIOD/ECD, nr V/008 d.d. 19 maart 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de betreffende verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5], beiden ambtenaar van de belastingdienst en buitengewoon opsporingsambtenaar, voor zover dit proces/verbaal inhoudt:
als op 19 maart 2003 aan de verbalisanten afgelegde verklaring van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1968
Ik wil benadrukken dat ik alle aangiften omzetbelasting van bedrijven waar ik verantwoordelijk voor ben, hetzij de dagelijkse leiding heb dan wel gehad heb, altijd heb ingevuld.
Vanaf september 2002 ben ik overal verantwoordelijk voor, voor de complete [groep B].
Ik heb direct dan wel indirect alle aandelen en heb de feitelijke leiding.
Gezien mijn strafrechtelijk verleden kan ik geen BV's oprichten. Ik kan ze alleen maar kopen. Dit is de reden dat de BV's door [betrokkene] opgericht zijn. Dit is in mijn opdracht gebeurd. Ik heb achter de schermen echter wel de leiding in handen gehad. [Betrokkene] was een papieren directrice. Als er door haar beslissingen genomen moesten worden, kwam zij naar mij. Als ik beslissingen moest nemen, nam ik die gewoon zonder overleg.
Vanaf het moment van de oprichting van de BV's tot april 2002 heb ik de administratieve werkzaamheden verricht. De jaarrekeningen stelde ik ook zelf op.
B. met betrekking tot de valse of vervalste salarisspecificatie (D/298):"
Daarna zijn onder B in de aanvulling op het verkorte arrest kopieën salarisspecificaties opgenomen, 2 horende bij D181 en 2 horende bij D298, en een Rapport Buitendienst Spontane inschrijving. Daarna komen de volgende bewijsmiddelen:
"7. een als bijlage bij het hiervoor onder 2 genoemde proces-verbaal dossiernr. 1102034, gevoegde brief (fax) van het UWV, d.d. 25 september 2003, gericht aan FIO-ECD Roosendaal (D/322a), voor zover deze brief inhoudt, zakelijk weergegeven::
De polis van [A] BV is op 12 november opgemaakt en naar de onderneming verzonden. Het polisnummer bestond voor die datum nog niet. In theorie is het hooguit mogelijk dat het nummer op 11 november 2002 intern (binnen de UWV) is afgegeven.
8. een proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, d.d. 15 november 2006, opgemaakt in de strafzaak tegen de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats], voor zover dit proces-verbaal inhoudt:
als verklaring van [getuige 1]:
Begin 2002 heb ik met [verdachte] gesproken over de start van een horecagelegenheid.
Uit mijn agenda blijkt dat ik hem ongeveer een halfjaar later opnieuw heb bezocht. Het is juist zoals het door u voorgehouden rapport buitendienst spontane inschrijving vermeldt dat het bezoek plaatsvond op 30 oktober 2002.
Op de vraag van de raadsman of het aansluitnummer van [A] bij mijn bezoek aan [verdachte] al bekend was, antwoord ik nee. Als dat wel zo was dan zou dat in het rapport hebben gestaan."
Onder C is in de bewijsconstructie een kopie van een document opgenomen waarin de Belastingdienst/Ondernemingen Roosendaal aan [A] BV uitstel voor aangifte verleent tot 1 april 2003. Met de hand is op deze kopie geschreven "svp commentaar" en "is dit inderdaad van de belastingdienst".
Daarna volgt bewijsmiddel 10:
"10. een proces-verbaal van getuigenverhoor van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, d.d. 15 november 2006, opgemaakt in de strafzaak tegen de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats], voor zover dit proces-verbaal inhoudt:
als verklaring van [getuige 2]:
Ik ben administratief ambtenaar en zorg voor de administratieve afhandeling van zaken voornamelijk in de omzetbelasting. Soms leg ik zelf aanslagen op, bijvoorbeeld naar aanleiding van suppleties. Met betrekking tot het getoonde formulier D307 kan ik zeggen dat dat geen brief van de belastingdienst kan zijn. Op uitstelbrieven voor de omzet- en loonbelasting wordt altijd het nummer van de aangifte vermeld. Deze brieven verzend ik zelf regelmatig en ze zien er heel anders uit."
6.1. Het eerste middel keert zich tegen het bewijs van het opzet. Het gerechtshof zou hebben miskend dat de verklaring van verdachte die als bewijsmiddel 3 is gebezigd is afgelegd in het kader van een ander strafrechtelijk onderzoek en niet ziet op de geschriften waarop de bewezenverklaring doelt. Voorts zijn de geschriften die in de bewezenverklaring zijn genoemd anders dan het hof heeft overwogen nooit bij de belastingdienst ingediend. De wetenschap van verdachte over bescheiden die wel en niet bij de belastingdienst zijn ingediend is in dit verband volgens de steller van het middel dan ook irrelevant.
6.2. In het dossier dienen te worden gevoegd stukken die redelijkerwijze van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende hetzij in voor hem ontlastende zin. De rechter kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de verdediging dan wel op vordering van het openbaar ministerie, alsnog de toevoeging aan het dossier van bepaalde stukken gelasten.(1) Geen rechtsregel verbiedt de rechter gebruik te maken van rechtmatig in een ander onderzoek verkregen bewijsmateriaal dat de rechter relevant heeft geacht voor de zaak die hij onderhanden heeft en daarom aan het dossier heeft laten toevoegen.
Voorts ziet de steller van het middel over het hoofd dat op 11 september 2003 verdachte in de zaak met parketnummer 02-003410-03 de bescheiden waarvan in de bewezenverklaring sprake is aan de rechtbank heeft overhandigd, waarop de officier van justitie heeft aangekondigd deze bescheiden te moeten bestuderen. Verdachte heeft toen bezwaar gemaakt tegen een nader onderzoek van de bescheiden door de FIOD. Dat onderzoek heeft toch plaatsgevonden. Op 11 november 2003 is het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg in de zaak met zojuist genoemd parketnummer hervat. Uit het nader onderzoek was de verdenking gerezen dat de bescheiden die verdachte aan de rechtbank had overhandigd vals waren en daarvoor is hij ook op 11 november 2003 gedagvaard, nu met parketnummer 02-030141-03. De rechtbank heeft toen de gevoegde behandeling van beide zaken bevolen. De onderhavige zaak komt dus voort uit het onderzoek in een andere zaak en is daar nauw mee verbonden. Ook in een meineedzaak mag gebruik gemaakt worden van de resultaten van het onderzoek in de strafzaak waarin de meineed is begaan.
Het hof heeft dus bewijsmiddel 3, inhoudende de verklaring van verdachte, voor het bewijs kunnen gebruiken.
6.3. Volgens bewijsmiddel 1 heeft verdachte ter terechtzitting van de rechtbank op 11 september 2003 verklaard dat hij de stukken die hij aan de rechtbank overlegt via zijn vriendin terug heeft gekregen van de FIOD en dat deze stukken eerder in beslag waren genomen. De brief waarin uitstel voor het doen van aangifte werd verleend tot 1 april 2003 zou afkomstig zijn van de belastingdienst. In bewijsmiddel 3 heeft verdachte bevestigd dat hij vanaf september 2002 de feitelijke leiding had, zelfstandig alle beslissingen nam en tot april 2002 de administratie heeft gedaan.
De brief die zogenaamd afkomstig is van de belastingdienst en waarin aan [A] BV uitstel voor het doen van aangifte zou zijn verleend tot 1 april 2003 is vals. Dat is op te maken uit bewijsmiddel 10. Uit bewijsmiddel 2 is af te leiden dat deze brief niet behoorde tot de op 19 maart 2003 in beslag genomen voorwerpen. De verklaring die verdachte aan de rechtbank heeft gegeven en die als bewijsmiddel 1 voor het bewijs is gebruikt, inhoudende dat de stukken die hij aan de rechtbank overlegt eerder in beslag waren genomen, kan dus niet juist zijn. Het hof heeft uit dit samenstel van gegevens kunnen afleiden dat bij verdachte de bedoeling heeft voorgezeten om de rechtbank een raad voor ogen te draaien door opzettelijk een valse brief aan de rechtbank over te leggen.
6.4. Maar ten aanzien van de salarisspecificaties ligt dit lastiger. De salarisspecificaties D298 vermelden als datum respectievelijk 27-09-2002 en 31-10-2002 en een UVI-nummer. Deze zijn aan de rechtbank overgelegd. Maar uit bewijsmiddelen 2, 7 en 8 blijkt dat op de data van de salarisspecificaties D298 dat nummer helemaal nog niet bekend kon zijn. Daaruit heeft het hof afgeleid dat deze salarisspecificaties niet juist zijn gedateerd en pas later zijn opgemaakt. De salarisspecificaties die zijn aangetroffen op de computer van verdachte bevatten overigens licht afwijkende bedragen.
Verdachte heeft beweerd dat hij deze salarisspecificaties via zijn vriendin van de belastingdienst terug heeft gekregen. Maar of deze salarisspecificaties daarvoor inderdaad bij de belastingdienst waren ingediend of waren inbeslaggenomen heeft het hof niet vastgesteld. Daarom lijkt mij de motivering van het hof voorzover deze de wetenschap van verdachte ten aanzien van de valsheid van de salarisspecificaties afleidt uit het gegeven dat verdachte wist welke stukken bij de fiscus waren ingediend en welke niet, ontoereikend.
7.1. Het tweede middel klaagt dat het hof aan de woorden "gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste geschriften als waren die echt en onvervalst", welke woorden geacht moeten worden dezelfde betekenis te hebben als het bestanddeel "gebruik maakt" in het tweede lid van art. 225 Sr een onjuiste betekenis heeft toegekend. Als degene jegens wie het vals geschrift wordt aangewend niet kan worden misleid omdat hij op de hoogte is van de aard van het geschrift is er geen sprake van gebruikmaken in de zin van deze bepaling. De steller van het middel meent dat hiermee gelijk dient te worden gesteld het geval dat de geschriften volstrekt niet relevant of van belang kunnen zijn voor degene aan wie zij worden overgelegd. In appel heeft de verdediging ook deze stelling betrokken en het hof heeft, aldus de steller van het middel, in het midden gelaten of de geschriften daadwerkelijk relevant waren voor de ten laste gelegde feiten.
Ik ga ervan uit bij de bespreking van dit middel dat bij verdachte opzet heeft bestaan op de valsheid van deze geschriften.
7.2. De opvatting van de steller van het middel is onjuist. Van gebruikmaken van valselijk opgemaakte geschriften als waren deze echt en onvervalst in de zin van art. 225 lid 2 Sr is sprake als die geschriften als middel ter misleiding tegenover derden worden gebezigd. Daarvoor is niet vereist dat de derde tegenover wie de geschriften worden gebezigd niet met de valsheid van de facturen bekend zijn. Zo een bekendheid hoeft er immers niet aan in de weg te staan dat de dader de facturen heeft gebezigd ter misleiding van derden.(2) Voor de invulling van "gebruikmaken" is de strekking van de gedragingen van belang, niet de ontvankelijkheid voor misleiding van degene tot wie men zich richt.(3)
Als verdachte, waarvan ik bij de bespreking van het middel uitga, opzet had op de valsheid van de bescheiden die hij aan de rechtbank overlegde in het kader van een strafzaak onder meer terzake van fiscale delicten, heeft het hof geen blijkgegeven van miskenning van de betekenis van de woorden "gebruikmaken".
Het tweede middel faalt.
8.1. Het derde middel klaagt dat een onderdeel van de bewezenverklaring geen steun vindt in de bewijsmiddelen en dat het hof ontoereikend gemotiveerd een alternatieve door de verdediging aangedragen mogelijkheid heeft verworpen. Het betreft hier de zinsnede "- het aansluitingsnummer [0001] was vermeld op de salarisspecificaties van 27 september en 31 oktober 2002 (D/298)".
8.2. Aan het middel ligt het standpunt ten grondslag dat de data op de salarisspecificaties geen betrekking hebben op de data waarop deze salarisspecificaties zijn opgemaakt, maar op de data van betaling van het loon. Het hof heeft geoordeeld dat het standpunt niet aannemelijk is geworden maar heeft volgens de steller van het middel nagelaten de gronden aan te geven waarop dit oordeel berust.
Het hof heeft geoordeeld dat deze uitleg niet aannemelijk is. Ik meen dat de opmaak van de salarisspecificaties eerder doet vermoeden dat de genoemde datum de dag vermeldt van het opmaken van de salarisspecificaties dan de dag van uitbetaling van het loon. Het zou voor de hand hebben gelegen dat als de genoemde data betrekking hadden op de uitbetaling, dit uitdrukkelijker op de salarisspecificaties zou zijn vermeld. De steller van het middel verwijst wel naar de conclusie voor HR 31 oktober 2000, NJ 2001, 238, maar laat na aan te geven dat de Hoge Raad in die zaak heeft volstaan met een toetsing op begrijpelijkheid van het feitelijke oordeel van het hof dat de voorstelling van zaken van verdachte niet aannemelijk is geworden. Als op dezelfde wijze wordt tewerk gegaan in deze zaak faalt het middel.
9.1. Het vierde middel klaagt over de bewezenverklaring voorzover deze betrekking heeft op de brief van de belastingdienst aan [A] BV. Deze brief zou geen bewijsbestemming hebben. Het hof heeft overwogen dat door het ontbreken van een loon- of omzetbelastingnummer geen relatie is te leggen met een aangifte, zodat ook geen rechtsgevolg aan de inhoud van deze brief verbonden zou kunnen worden. Daar knoopt de steller van het middel bij aan. De overweging dat aan het geschrift geen rechtsgevolg verbonden kan worden wijst er volgens de steller van het middel op dat aan het geschrift geen bewijsbestemming toekomt.
9.2. Mijns inziens gaat de steller van het middel uit van een onjuiste uitleg van art. 225 Sr. Ook al is een vervalsing onvolledig, toch kan het resultaat ervan al zodanig zijn dat het geschrift in het maatschappelijk verkeer reeds als echt en onvervalst kan worden gebruikt.(4) Niet nodig is dus dat het geschrift niet van een origineel is te onderscheiden. Bovendien beperkt de steller van het middel ten onrechte de werking van art. 225 lid 2 Sr tot die geschriften die rechtsgevolgen kunnen hebben.
Ook geschriften die niet zijn gericht op het teweegbrengen van rechtsgevolg kunnen in de zin van art. 225 Sr valselijk worden opgemaakt.(5) Denk maar aan een vervalste aanbeveling.
Het middel faalt.
10. Het eerste middel komt mij gegrond voor. De overige middelen falen. De middelen 2 en 4 kunnen naar mijn inzicht met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen.
11. Ambtshalve merk ik nog het volgende op. De bewezenverklaring houdt ten aanzien van de valse brief zogenaamd afkomstig van de belastingdienst en gericht aan [A] BV in dat de valsheid of vervalsing in die brief erin heeft bestaan dat geen loonbelasting- c.q. omzetbelastingnummer was vermeld. Maar dat was niet het punt. De valsheid van die brief bestond erin dat werd voorgewend dat hij afkomstig was van de belastingdienst en dat de belastingdienst uitstel van het doen van aangifte verleende. Uit het feit dat die brief een dergelijk nummer niet vermeldde is enkel afgeleid dat de brief vals was. Verdachte heeft met overlegging van die brief niet het idee ingang proberen te doen vinden dat zo een nummer wel vermeld was.
Ook op deze grond kan mijns inziens het arrest niet in stand blijven.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 HR 12 februari 2002, LJN AD9222.
2 HR 14 september 1992, NJ 1993, 99.
3 HR 9 april 1991, NJ 1991, 713; HR 16 juli 1992, NJ 1992, 820; HR 21 december 2004, LJN AR4886; HR 6 juni 2006, LJN AW2428.
4 HR 7 november 1989, NJ 1990, 444; HR 11 november 1997, NJB 1998, blz. 89, nr. 5; HR 30 mei 2006, LJN AW0130.
5 Bijv. HR 3 december 1991, NJ 1992, 308.