9. Voordat ik de middelen bespreek, stel ik het volgende voorop, waarbij ik in aanmerking neem dat in dit geding in cassatie onbestreden ervan is uitgegaan dat Nederlands recht van toepassing is en dat de door het hof genoemde bepalingen van het nieuwe erfrecht - met ingang van 1 januari 2003 - van toepassing zijn geworden.
Art. 4:148 BW bepaalt dat de executeur aan een erfgenaam alle door deze gewenste inlichtingen moet geven omtrent de uitoefening van zijn taak. Deze taak bestaat, voorzover de erflater niet anders heeft beschikt, uit het beheren van de goederen van de nalatenschap en het voldoen van de schulden der nalatenschap die tijdens het beheer uit die goederen behoren te worden voldaan (art. 4:144 BW). De executeur moet voorts een boedelbeschrijving opmaken (art. 4:146 BW). Gedurende zijn beheer vertegenwoordigt de executeur bij de vervulling van zijn taak de erfgenamen in en buiten rechte. Naar luid van art. 3:170 lid 2 BW zijn onder beheer begrepen alle handelingen die voor een normale exploitatie van het goed dienstig kunnen zijn, alsook het aannemen van aan de gemeenschap verschuldigde prestaties.
Met betrekking tot de in art. 4:148 BW op de executeur gelegde plicht tot het verschaffen van inlichtingen is in het VV II (Parl. Gesch. Vaststellingswet Erfrecht, p. 858) opgemerkt dat deze bepaling beter kan vervallen en dat indien de executeur niet de inlichtingen verstrekt die hij behoort te verstrekken, belangstellenden zijn ontzetting kunnen verzoeken aan de rechtbank. In de MvA II (Parl. Gesch. Vaststellingswet Erfrecht, p. 858-859) is daarop geantwoord dat de wettelijke vastlegging van de plicht van de executeur om de erfgenamen te wier behoeve hij de nalatenschap beheert, in te lichten, gewenst is te meer omdat een verplichting tot periodieke rekening en verantwoording achterwege is gelaten wegens de in het algemeen korte duur van de executele. In de MvA I (Parl. Gesch. Vaststellingswet Erfrecht, p. 832) is opgemerkt dat de executeur tijdens zijn beheer aan een erfgenaam de door deze gewenste inlichtingen moet geven op de voet van art. 4:148 (art. 4.4.6.4) en dat hij na afloop aan de erfgenamen rekening en verantwoording moet doen op de voet van art. 4:151 BW (art. 4.4.6.5b). Hieruit kan worden opgemaakt dat de inlichtingenplicht van art. 4:148 BW slechts geldt tijdens het beheer van de executeur en op hetzelfde ziet als de rekening- en verantwoordingsplicht van art. 4:151 BW die betrekking heeft op het beheer en op het daarbij door de executeur gevoerde beleid. De toetsing van het beleid is slechts marginaal, omdat voor het voeren van een goed beleid een ruime armslag moet worden gegeven. Naar oud erfrecht ontbrak een bepaling als art. 4:148 BW. Aangenomen werd dat de redelijkheid en billijkheid een informatieplicht met zich meebracht. Zie over de taak en bevoegdheden van de executeur en de plicht tot het verschaffen van inlichtingen en het afleggen van rekening en verantwoording ook Asser/Perrick, Erfrecht en Schenking, 2005, hoofdstuk XVI, nrs. 506 e.v.
De wet maakt onderscheid tussen het eindigen van de taak van de executeur en het einde van het beheer. De taak van een executeur eindigt onder meer wanneer hij zijn werkzaamheden als zodanig heeft voltooid, aldus art. 4:149 lid 1 aanhef en onder a BW. Het einde van de taak van de executeur houdt niet automatisch het einde van het beheer van de executeur in. Art. 4:150 lid 1 BW bepaalt dat een executeur die zijn taak met het oog waarop hem het beheer was opgedragen, heeft volbracht, bevoegd is zijn beheer te beëindigen door de goederen ter beschikking van de erfgenaam te stellen. Uit het VMO (verslag van een mondeling overleg, tevens eindverslag, Parl. Gesch. Vaststellingswet Boek 4, p. 864) blijkt dat men bij de woorden "door de goederen ter beschikking van de erfgenamen te stellen" niet zozeer moet denken aan een reële overdracht, doch veeleer aan een eenvoudige kennisgeving door de executeur aan de erfgenamen dat hij zijn taak als geëindigd beschouwt en dat het hier bedoelde ter beschikking stellen een feitelijke zaak is welke men het beste aan de praktijk overlaat.
Art. 4:151 BW bepaalt dat een executeur wiens bevoegdheid tot beheer is geëindigd, verplicht is aan degene die na hem tot beheer bevoegd is, rekening en verantwoording af te leggen op de wijze als voor bewindvoerders is bepaald. Art. 4:161 BW geeft regels aangaande de verplichting van de bewindvoerder tot het afleggen van rekening en verantwoording. Het vierde lid van deze bepaling houdt in dat het bepaalde aangaande de voogdijrekening in de paragrafen 10 en 11 van afdeling 6 van Boek 1 BW van overeenkomstige toepassing is voorzover deze bepaling zelf geen regeling geeft. Art. 1:374 lid 3 BW bepaalt met betrekking tot de rekening en verantwoording bij het einde van de voogdij dat de artt. 771 e.v. Rv. van toepassing zijn ingeval een der partijen in gebreke blijft tot de aflegging van rekening en verantwoording. Deze bepalingen betreffen naar huidig recht uitsluitend de procedure waarin de rekenplichtige geheel of gedeeltelijk onbekende of afwezige belanghebbenden dagvaardt om aan hen rekening of verantwoording te doen. Op de rekenprocedure waarin de belanghebbende een onwillige of nalatige rekenplichtige wil doen veroordelen tot het doen van rekening en verantwoording, is het gewone procesrecht voor de dagvaardingsprocedure uit titel 2 van Boek 1 Rv. van toepassing. Zie de MvT bij wetsvoorstel 26 855, Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, p. 541 en ook Bosch-Boesjes, T&C Rv (2005), Inleidende opmerkingen bij de vijfde titel van Boek 3 Rv. Vgl. HR 21 november 1986, NJ 1987, 268. Zie ook Kolkman, T&C BW (2007), art. 4:161 BW, aant. 6, waar wordt opgemerkt dat uit art. 1:374 voortvloeit dat wanneer een partij in gebreke blijft mee te werken tot de aflegging van rekening en verantwoording, de artt. 771 e.v. Rv. van toepassing zijn. Art. 4:151 BW houdt niet de verplichting in tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording. Zoals hiervoor aan de orde kwam, blijkt uit de parlementaire geschiedenis dat art. 4:148 BW met het oog daarop bepaalt dat de executeur tijdens zijn beheer aan een erfgenaam de door deze gewenste inlichtingen moet geven. Over de vraag op welke wijze een erfgenaam de nakoming van deze verplichting in rechte kan afdwingen, is niets bepaald; wel is opgemerkt dat een erfgenaam het ontslag van de executeur kan verzoeken ingeval hij weigert zijn inlichtingenplicht na te komen. Art. 261 lid 2 Rv. bepaalt dat met een verzoekschrift worden ingeleid de zaken ten aanzien waarvan dit uit de wet voortvloeit. Gelet op de strekking van art. 4:148 BW - het voorzien in het ontbreken van de verplichting van de executeur om tijdens het beheer rekening en verantwoording af te leggen - moet mijns inziens worden geconcludeerd dat een procedure waarin de erfgenaam de executeur aanspreekt tot nakoming van de inlichtingenplicht bij dagvaarding dient te worden ingeleid.