ECLI:NL:PHR:2008:BD2468
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Machielse
- Rechtspraak.nl
Uitlevering en rechtsmiddelen bij verstekvonnissen in het kader van de Europese Conventie voor Uitleveringen
In deze zaak gaat het om de uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Republiek Macedonië, waarbij de Rechtbank Utrecht op 27 juni 2007 de uitlevering ontoelaatbaar verklaarde. De officier van justitie heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing. De rechtbank oordeelde dat niet duidelijk was of de opgeëiste persoon gebruik kon maken van het rechtsmiddel van verzet tegen de verstekvonnissen die aan de uitlevering ten grondslag lagen. De vraag of de opgeëiste persoon op de hoogte was gesteld van deze vonnissen en of hij in de gelegenheid was gesteld om zijn verdediging te voeren, was cruciaal voor de beslissing over de uitlevering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Macedonische autoriteiten geen duidelijkheid konden geven over de kennisgeving van de verstekvonnissen aan de opgeëiste persoon. Dit leidde tot de conclusie dat de rechten van de verdediging mogelijk niet in acht zijn genomen, zoals vereist door artikel 5 van de Uitleveringswet. De rechtbank benadrukte dat de opgeëiste persoon in voldoende mate in de gelegenheid moet worden gesteld om zijn verdediging te voeren, vooral gezien het feit dat de vonnissen bij verstek zijn gewezen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie aangegeven dat de bestreden uitspraak van de rechtbank vernietigd dient te worden. Hij pleit voor een nieuwe zitting waarbij de opgeëiste persoon en een tolk in de Albanese taal worden opgeroepen. De conclusie is dat de uitlevering niet kan plaatsvinden zolang niet is vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte is gesteld van zijn rechten en de mogelijkheid heeft om verzet aan te tekenen tegen de verstekvonnissen.