1 Volgens rov. 4 van het vonnis van het GEA van 10 januari 2005 wordt naar Nederlands-Antilliaans recht de mogelijkheid aanvaard van een aan verkoop verwante overdracht van gebruiksrechten op onroerende opstallen door anderen dan de eigenaar van de grond waarop die opstallen zijn gebouwd.
2 De zusters zijn twee van de acht kinderen van deze ouders; blijkens rov. 4.5 had de vader nog vier andere kinderen.
3 In een afzonderlijke procedure en in reconventie; de tegenvorderingen zijn gevoegd behandeld.
4 Deze vordering was kort gezegd gebaseerd op de stelling dat [eiseres], die de bouw van de appartementen zou hebben bekostigd, (mede-)gerechtigde was tot die appartementen, zodat de ouders deze nimmer zonder toestemming van [eiseres] aan [verweerster] hadden mogen verkopen. Daarnaast stelde [eiseres] dat [verweerster] misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden, te weten van de zwakke positie van de ouders. Dit zou zich uiten in het feit dat de koopsom onder de marktwaarde lag en verrekend is met een niet bestaande vordering van [verweerster] op de ouders.
5 Ook hier stelde [eiseres] dat de woningen ver onder de marktprijs zijn verkocht en dat zij schade heeft geleden omdat zij de bouw van de appartementen heeft gefinancierd, respectievelijk heeft geholpen bij de verbouwing en herinrichting van de ouderlijke woning. Het GEA heeft dit deel van de vordering in reconventie opgevat als een actie uit ongerechtvaardigde verrijking, althans onrechtmatige daad.
6 Deze vordering is in cassatie niet meer aan de orde en blijft verder onbesproken.
7 Volgens art. 4 van de Cassatieregeling N.A.A. bedraagt de termijn 3 maanden.
8 Art. 1354 (oud) BW NA. Bij de invoering van het nieuw BW ingaande 1 januari 2001 (zie Landsverordeningen van 23 oktober 2000, P.B. 2000, 108 - 118) is deze bepaling vervangen door art. 3:40 BW NA.
9 Zie voor deze stelling: MvG blz. 2 (toelichting op grief 1).
10 Een vergelijkbare discussie doet zich voor bij overeenkomsten waarin een (gedeeltelijk) "zwarte", d.w.z. voor de Belastingdienst verborgen, betaling is overeengekomen; zie daarover: V. van den Brink, De rechtshandeling in strijd met de goede zeden, diss. 2002, blz. 101-102; onder oud BW: HR 20 november 1981, NJ 1982, 68; conclusie voor HR 23 december 2005, RvdW 2006, 29 (LJN: AU4787).
11 HR 26 maart 1993, NJ 1993, 329.
12 Ingevolge art. 4:1112 e.v. BW NA zijn bepaalde erfgenamen verplicht om de schenkingen die zij bij leven van de erflater ontvangen hebben, in te brengen in de nalatenschap; zie hierover: M.K.M. Dewaerheijt, Het Arubaans en Nederlands-Antilliaans personen-, familie- en erfrecht, Den Haag: Bju, 2002, blz. 171-174.
13 De wettekst ziet op de buitengerechtelijke vernietiging, maar voor het beroep in rechte op een vernietigingsgrond geldt hetzelfde: Vermogensrecht, losbl., aant. 6 op art. 3:50 (E.M. Hoogervorst), resp. aant. 5 op art. 3:49 (P.M. Verbeek).
14 Prod. 6a ziet op een storting van geld; prod. 10 op het inkomen van [eiseres] in de periode 1998-1999 en prod. 11 op een door [eiseres] gesloten lening. Daarmee is hoogstens gezegd over welke financiële mogelijkheden [eiseres] beschikte, maar nog niet aangetoond dat [eiseres] aan de bouw financieel heeft bijgedragen.
15 Het nieuwe Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Landsverordening van 29 april 2005, P.B. 2005, 59) is in werking getreden op 1 augustus 2005. Art. 11 van het Overgangsrecht (Landsverordening van 15 maart 2001, P.B. 2001, 26) bepaalt: "Gedingen die aanhangig zijn gemaakt vóór het tijdstip van in werking treden van de wet worden geheel afgedaan met toepassing van de voorschriften van procesrechtelijke aard die vóór dat tijdstip golden, voor zover niet uit de volgende artikelen anders voortvloeit. (...)". Uit de toelichting op het later ingevoegde art. 11a Overgangsrecht volgt dat met "geding" in deze bepaling wordt bedoeld het gehele geding vanaf de eerste aanleg tot en met het vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan (Nota van wijziging, Staten N.A., zitting 2005/06, 2911 nr. 6, onder B).
16 Zo ook: Hammerstein, WenR Rv 2007, art. 353, nr. 2.1 en 2.2; H.J. Snijders/A. Wendels, Civiel appèl, Den Haag: Kluwer 2003, nr. 207.
17 Blz. 5, toelichting op grief 5. Overigens zij opgemerkt dat de memorie van grieven in het B-dossier afwijkt van die in het A-dossier en het griffiedossier.