1. De vermelde gegevens zijn ontleend aan het Rapport van deskundigen d.d. 12 oktober 2005, blz. 4.
2. Ook deze bijzonderheden zijn ontleend aan het Rapport van deskundigen d.d. 12 oktober 2005, blz. 7 t/m 10. Van deze bijzonderheden gaan de rechtbank en partijen ook uit.
3. Aldus beslist de rechtbank, in cassatie onbestreden, in rov. 2.5.5 van haar vonnis d.d. 8 november 2006.
4. Zie de Antwoordnota voor deskundigen d.d. 20 november 2005 , sub 5.
5. In de schriftelijke toelichting van de zijde van eisers tot cassatie wordt onder 1.2 opgemerkt dat eisers tot cassatie zich mede niet met het vonnis d.d. 18 mei 2001 kunnen verenigen. Dit vonnis is echter niet in het voorliggende cassatieberoep betrokken.
6. In § 21 van haar conclusie voor het arrest komt (toen nog) A-G Mr. De Vriesch Lentsch-Kostense tot de zelfde slotsom.
7. Zie Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo-Bart, blz.353.
8. Tegenwoordig houdt de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State ter zake van handhaving van de wet vrij algemeen als uitgangspunt aan: "Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in de verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien." Enkele voorbeelden: ABRvSt 30.06.2004, JB 293, m.nt. C.L.G.F.H. A, rov. 2.2; 21.07.2004, AB 2004, 293, rov. 2.4, m.nt. JSt; 23.03.2005, AB 2005, 236, m.nt. FM, rov. 2.9.1; 25.01.2006, Rechtspraak.nl, LJN: AV0281, rov. 2.6; 09.08.2006, Rechtspraak.nl, LJN: AY5894, rov. 2.3. Zie voorts nog: bundel Schadeloosstelling voor onteigening, Telders nieuw voor oud, 2006, nrs. 415 en 416; R. Uylenburg, Handhaving van het milieurecht, Milieu&Recht, 2004/5, blz. 273 e.v.
9. Zie in verband hiermee wat hierboven in 1.1 over de onteigende percelen is opgemerkt.
10. Zie in dit verband onder meer de brief d.d. 15 december 2004 van Mr. Vermeulen aan de commissie van deskundigen, onder 5 en 6, en de Pleitaantekeningen van Mr. Vermeulen voor de zitting van 7 maart 2006, onder 7.
11. Zie de Zillekens-arresten van de Hoge Raad: 10.06.1981, NJO 1981, 4, m.nt. MB; 25.01.1984, NJ 1984, 729, m.nt. MB; 08.07.1986, NJ 1987, 434, m.nt. MB. Zie verder: bundel Schadeloosstelling voor onteigening, Telders, nieuw voor oud, 2006, nr. 214-216.
12. Zie: HR 18.09.1996, NJ 1997, 40 en 06.06.2003, NJ 2003, 550, maar ook als tegenhanger van de twee zojuist vermelde uitspraken HR 28.05.1997, NJ 1998, 298, m.nt. PCEvW.
13. De Hoge Raad spreekt van voldoende motivering omdat de klacht, waarop de overweging slaat, in de sleutel van een motiveringsklacht was gezet. Maar achter de overweging moet de opvatting schuil gaan dat het feit van het aanhouden van het onteigende onroerend goed voor gebruik voor een eigen bedrijf er aan in de weg staat om het aanhouden van het onroerend goed te zien als een duurzame belegging.