08/00115HR
Mr. F.F. Langemeijer
Parket, 1 februari 2008
Officier van Justitie te Zwolle-Lelystad
In deze Bopz-zaak wordt geklaagd over schending van de regel van hoor en wederhoor.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. De officier van justitie in het arrondissement Zwolle-Lelystad heeft bij verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 25 september 2007, aan de rechtbank aldaar verzocht een voorwaardelijke machtiging(1) te verlenen ten aanzien van verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene). Bij het verzoekschrift waren gevoegd een geneeskundige verklaring van een niet bij de behandeling betrokken psychiater, gedateerd 14 september 2007, en een afschrift van het behandelingsplan, gedateerd 4 juli 2007 met aan het slot een opgave van de stand van uitvoering per 29 augustus 2007.
1.2. De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 4 oktober 2007, waarbij aanwezig waren betrokkene en zijn advocaat alsmede de behandelend psychiater [de psychiater]. Blijkens het proces-verbaal van de zitting heeft betrokkene verklaard:
"(...) Ik ben het eens met het laatste stukje van de brief, voor de rest trek in mijn handtekening in. Er staat in dat ik verantwoordelijk ben voor mijn handelen, daar ben ik het niet mee eens: ik wist niet wat ik deed, ik ben het niet eens met het behandelplan. Ik wil wel medicatie nemen."
De advocaat van betrokkene verklaarde ter zitting(2):
"Hij heeft liever de rm niet. Hij ziet zelf ook wel dat hij medicatie nodig heeft. Hij trekt zijn handtekening in. Met de voorwaarden is hij het eens. Juridisch hebben we een probleem."
Op blz. 2 van het proces-verbaal is vermeld:
"[advocaat betrokkene]: [Betrokkene] wil de rm wel maar het behandelplan moet aangepast worden.
[behandelend psychiater]: Dat kan aangepast worden.
[rechter]: We wachten het aangepaste behandelplan af en daarna doe ik uitspraak."
1.3. In het in cassatie overgelegde kopie-dossier bevindt zich een op 4 oktober 2007 gedateerd schrijven, opgemaakt door de behandelend psychiater en gericht aan betrokkene, in de kop aangeduid als "behandelplan"(3).
1.4. De rechtbank heeft bij beschikking van 4 oktober 2007 een voorwaardelijke machtiging verleend voor de duur van twaalf maanden. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat voor betrokkene de voorwaarde geldt dat hij zich onder behandeling van de behandelaar stelt overeenkomstig het aan de beschikking gehechte behandelingsplan van 4 oktober 2007, waarbij als voorwaarden gelden:
- betrokkene gebruikt de medicatie (elke 14 dagen in depotvorm) zoals afgesproken met de behandelaar;
- betrokkene houdt contact met de polikliniek van de Zwolse Poort.
Verder is vermeld dat als betrokkene zich niet aan de voorwaarden houdt, hij onder dwang wordt opgenomen.
1.5. De rechtbank overwoog, na het aanhalen van de wettelijke bepalingen:
"Hoewel betrokkene aanvankelijk het behandelingsplan wel had getekend, heeft hij ter zitting aangegeven er toch niet achter te staan. Met name heeft hij moeite met bepaalde passages, niet zozeer met de voorwaarden waaraan hij zou moeten voldoen.
De psychiater heeft daarop het behandelingsplan enigszins gewijzigd, maar betrokkene wilde daar toch niet mee instemmen omdat hij de daarin opgenomen diagnose niet erkent. Wel is betrokkene het eens met de therapeutische middelen en voorwaarden, die hij ook heeft gezegd te zullen naleven.
De rechter constateert dat betrokkene met de essentie van het behandelingsplan instemt en de voorwaarden accepteert. Derhalve kan de machtiging worden verleend."
1.6. Namens betrokkene is - tijdig(4) - beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. Een voorwaardelijke machtiging kan slechts worden verleend indien is voldaan aan de vereisten van het tweede lid van art. 14a Wet Bopz. Het oordeel dat aan die vereisten is voldaan wordt in cassatie niet bestreden.
2.2. Het vijfde lid van art. 14a bepaalt dat de rechter een voorwaardelijke machtiging slechts verleent indien een behandelingsplan wordt overgelegd dat met instemming van de betrokkene door de behandelaar is opgesteld. Het behandelingsplan bevat de therapeutische middelen die zullen worden toegepast teneinde buiten de inrichting het gevaar af te wenden. Het behandelingsplan regelt de wijze waarop de behandelaar erop toeziet dat het gevaar buiten de inrichting wordt afgewend. Een voorwaardelijke machtiging wordt verleend onder de (algemene) voorwaarde dat de betrokkene zich onder behandeling van de behandelaar stelt, overeenkomstig het overgelegde behandelingsplan (lid 6). Daarnaast kan de rechter bijzondere voorwaarden stellen (lid 7). De rechter verleent de machtiging slechts indien de betrokkene zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden (lid 8)(5). De rechtbank is van oordeel dat ook aan deze vereisten is voldaan.
2.3. Onderdeel I klaagt dat, nu uit de beschikking niet blijkt dat het op 4 oktober 2007 opgemaakte (gewijzigde) behandelingsplan aan betrokkene is voorgelegd en betrokkene de gelegenheid heeft gekregen om daarop te reageren of nogmaals is gehoord, de rechtbank heeft gehandeld in strijd met art. 14a, leden 4 en 5, in verbinding met art. 8, leden 8 en 9, Wet Bopz, mede gelet op art. 5 EVRM. In de toelichting op deze klacht is ook een beroep gedaan op art. 19 Rv.
2.4. Onderdeel II klaagt dat niet blijkt dat betrokkene ook instemde met de voorwaarden, opgenomen in het op 4 oktober 2007 gewijzigde behandelingsplan. Tijdens de zitting is wel gezegd dat het behandelingsplan zou worden aangepast, maar wat er precies zou worden aangepast blijkt niet. Volgens het middelonderdeel is onbegrijpelijk op welke gronden het oordeel van de rechtbank berust dat betrokkene met de essentie van het behandelingsplan instemt en de voorwaarden accepteert. Deze klachten lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.5. Artikel 8 lid 8 Wet Bopz, dat op grond van het vierde lid van art. 14a van overeenkomstige toepassing is op de behandeling van een verzoek tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging, bepaalt dat indien de rechter zich buiten tegenwoordigheid van de betrokkene door anderen laat voorlichten, de zakelijke inhoud van de inlichtingen aan de betrokkene wordt medegedeeld. Het negende lid bepaalt dat de rechter betrokkene of zijn raadsman in de gelegenheid stelt zijn mening over die inlichtingen kenbaar te maken. Het voorschrift sluit aan bij het bepaalde in art. 19 Rv.
2.6. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat betrokkene door de rechtbank niet in de gelegenheid is gesteld kennis te nemen van het op 4 oktober 2007 gewijzigde behandelingsplan, noch om zich daarover uit te laten. Weliswaar is het voornemen tot wijziging van het behandelingsplan ter zittting van de rechtbank besproken, maar uit het gestelde op blz. 2 van het proces-verbaal leid ik af dat de tekst van het gewijzigde behandelingsplan bij de behandeling ter zitting niet voorhanden was en zou worden nagezonden. De wet stelt niet de eis dat dan een nieuwe mondelinge behandeling van het verzoek plaatsvindt, maar wel de eis dat betrokkene en zijn advocaat in de gelegenheid worden gesteld van het nagezonden bescheid kennis te nemen en zich daarover op enigerlei wijze uit te laten.
2.7. Klaarblijkelijk had betrokkene moeite met enkele passages in het behandelingsplan van 4 juli 2007, die in het gewijzigde behandelingsplan van 4 oktober 2007 zijn weggelaten. In de jurisprudentie zijn enkele precedenten te vinden, waar het niet naleven van de regel van hoor en wederhoor toch niet tot cassatie leidde. Zie HR 18 november 1994, NJ 1995, 262: in die zaak had de rechter bij het verhoor medegedeeld te zullen beslissen zodra het afdelingshoofd de geneeskundige verklaring zou hebben ondertekend. De omstandigheid dat de nadien aan de rechtbank toegezonden - alsnog ondertekende, maar overigens gelijkluidende - verklaring niet opnieuw aan de betrokkene en zijn advocaat was voorgelegd, behoefde niet tot nietigheid te leiden(6). Zie voorts HR 30 juni 1995, NJ 1996, 232 m.nt. JdB, waar sprake was van correcties in de geneeskundige verklaring ten aanzien van persoonsgegevens van de betrokkene, waaromtrent geen onzekerheid had bestaan.
2.8. Enerzijds kan worden gezegd dat de wijziging van betrekkelijk ondergeschikte aard was en dat het voornemen tot wijziging van het behandelingsplan ter zitting met betrokkene en zijn advocaat is besproken. Anderzijds gaat het in dit geval om meer dan een administratieve formaliteit: voor betrokkene was een wijziging van de tekst van het behandelingsplan kennelijk zo belangrijk dat hij zijn instemming daarvan afhankelijk maakte. Voor zover de bestreden beslissing berust op de gedachte dat betrokkene geen belang meer had bij kennisneming van en uitlating over de tekst van het gewijzigde behandelingsplan, acht ik dat oordeel onjuist. De rechtbank heeft de in het middel genoemde voorschriften van hoor en wederhoor niet juist toegepast. Hieruit volgt dat onderdeel I gegrond is.
2.9. Daarbij komt, zoals onderdeel II signaleert, dat zonder een nadere motivering, welke ontbreekt, niet te volgen is waarop de rechtbank de vaststelling baseert dat betrokkene met de op te leggen voorwaarden instemt. De bijzondere voorwaarden, dat betrokkene de medicatie (elke 14 dagen in depotvorm) gebruikt zoals afgesproken met de behandelaar en contact houdt met de polikliniek van de Zwolse Poort, zijn vermeld in het gewijzigde behandelingsplan van 4 oktober 2007. Uit het verhandelde ter zitting volgt weliswaar een in beginsel bestaande bereidheid van betrokkene tot het innemen van de voorgeschreven medicatie, maar volgt niet dat betrokkene zich bereid heeft verklaard tot naleving van juist deze voorwaarden. Verder behoeft onderdeel II geen bespreking.
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank ter verdere afdoening.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Art. 14a Wet Bopz.
2 De afkorting "rm" staat kennelijk voor: rechterlijke machtiging.
3 De griffie van de Hoge Raad heeft bij de griffie van de rechtbank een afschrift opgevraagd van het onder de rechtbank berustende procesdossier (art. 34 lid 3 Rv; art. 83 RO). Daarin blijkt zich wel een kopie van dit document van 4 oktober 2007 te bevinden, maar geen bewijsstuk waaruit volgt dat dit document ter kennis van (de advocaat van) betrokkene is gebracht.
4 Het cassatieverzoekschrift is op 3 januari 2008 als faxkopie ter griffie van de Hoge Raad ingekomen. Het ondertekende originele verzoekschrift is op 7 januari 2008 per post ontvangen.
5 Zie over deze bepalingen onder meer: HR 15 december 2006, NJ 2007, 7 (BJ 2007, 3 m.nt. red.) en HR 2 februari 2007, NJ 2007, 90 (BJ 2007, 4).
6 Een soortgelijk geval deed zich voor in HR 27 april 2007, BJ 2007, 16 m.nt. red.; zie alinea 2.9 van de conclusie voor die beschikking.