1 Deze zaak hangt samen met de zaak 03397/06 B ([klaagster 2]), in welke zaak ik heden eveneens concludeer.
2 De bevoegdheid tot het doen van een dergelijke controle vloeit voor de zorgverzekeraar voort uit de met individuele apothekers afgesloten medewerkersovereenkomsten. Op die overeenkomsten is de "Uitkomst van Overleg Zorgverzekeraar - Apotheker" (UvO) van toepassing verklaard. Art. 9 Uvo bepaalt onder meer dat iedere partij gehouden is de andere inlichtingen te verschaffen die deze redelijkerwijs behoeft teneinde te kunnen controleren of de tussen partijen gesloten overeenkomst naar behoren wordt nagekomen, alsmede dat de apotheker verplicht is de recepten zodanig in te delen en op te bergen dat controle op eenvoudige wijze mogelijk is.
De algemene voorwaarden van de (basis)polis van [bedrijf A] houden - zoals ook algemene voorwaarden van andere marktdeelnemers - in dat de verzekerde zich verplicht om "hen die met controle zijn belast medewerking te verlenen tot het verkrijgen van alle gewenste informatie. [Bedrijf A] geeft daarbij in zijn polisvoorwaarden voor 2007 nog expliciet aan dat dit nodig is verband met controles en fraudeonderzoek die door [bedrijf A] worden verricht overeenkomstig hetgeen daarover is bepaald bij of krachtens de Zorgverzekeringswet.
3 De receptregelvergoeding is een vaste vergoeding die de apotheek per verstrekt receptgeneesmiddel in rekening mag brengen. Deze vergoeding is bedoeld om alle kosten te kunnen dekken van de exploitatie van de apotheek. De receptregelvergoeding is een genormeerde vergoeding die jaarlijks wordt vastgesteld, thans door de Nederlandse Zorgautoriteit.
4 Sinds 1 april 2005 per drie weken. Zie het proces-verbaal van de FIOD-ECD, p. 3.
5 Of zich hier telkens een toegestane afwijking van voormeld systeem voordeed die een dergelijk declaratiegedrag rechtvaardigde - een medische indicatie vastgesteld door een huisarts of specialist - kon niet worden onderzocht in verband met de ontbrekende recepten.
6 Pv van de FIOD-ECD d.d. 8 mei 2006, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
7 Dezelfde raadsman staat verdachte nu ook in de cassatieprocedure bij.
8 Terwijl bovendien bij een afgeleid verschoningsrecht het de geheimhouder is aan wie het wordt ontleend (hier dus de arts) die over het gebruik ervan beslist.
9 Anders D. Hazewinkel-Suringa die kennelijk uitging van een afgeleid verschoningsrecht. Zij merkt op dat de positie van de arts als geheimhouder ernstig zou worden ondermijnd, indien de apotheker geen verschoningsrecht zou hebben (De Doolhof van het beroepsgeheim blz. 65). J.J.I. Verburg, Het verschoningsrecht van getuigen in strafzaken (blz. 166, 167), is van oordeel dat de apotheker een zelfstandig verschoningsrecht heeft. Hetzelfde standpunt nemen Spronken en Fernhout in, die overigens het Vertrouwensarts-arrest kritiseren, omdat een geheimhoudingdplicht zoals neergelegd in art. 88 Wet BIG, nog niet meebrengt dat ook een verschoningsrecht bestaat. Zij merken op dat, hoewel daarvoor geen basis in de wetsgeschiedenis of in het arrest te vinden is, wellicht een uitweg kan worden gevonden door het verschoningsrecht te beperken tot de geregistreerde beroepsbeoefenaren van art. 3 Wet BIG, waaronder de apotheker (Melai, aantek. 9.3 op art. 218 Sv).
10 Art. 458 van het Belgisch Strafwetboek:
Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval zij geroepen worden om in rechte (of voor een parlementaire onderzoekscommissie) getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van honderd frank tot vijfhonderd frank.
11 Raf Verstraten, Handboek Strafvordering, blz. 431 e.v. Raoul Declercq, Beginselen van strafrechtspleging, no. 359.
12 De hier relevante verdenking bestaat daarin dat naar aanleiding van de inbeslaggenomen recepten op een onjuiste wijze is gedeclareerd, niet dat recepten daaraan voorafgaand zelf zijn vervalst. Dat ligt ook niet voor de hand omdat de recepten niet met de declaraties behoeven te worden ingezonden. Gelet daarop kan bezwaarlijk worden gezegd dat de recepten tot het begaan van de feiten hebben gediend. Daaraan doet niet af dat de klager - om aan te tonen dat hij in het verleden op de juiste wijze had gedeclareerd - een aantal recepten aan [bedrijf A] heeft doen toekomen die (alsnog) waren waren opgemaakt met een onjuiste inhoud (zie hiervóór onder 3.1.2).
13 Dat blijkt ook uit de zaken HR 29 juni 2004, NJ 2005, 273 en HR 9 mei 2006, NJ 2006, 622, waarin de Hoge Raad onder meer de aard van de verlangde gegevens uitdrukkelijk in de beschouwingen betrekt en kritisch toetst of de werkelijk relevante gegevens niet op een andere wijze konden worden verkregen. In die zaken was de geheimhouder overigens geen verdachte.
14 Zie de aangifte van de verzekeraar [bedrijf A], blz. 10.
15 In die zin bijvoorbeeld HR 30 november 1999, NJ 2002, 438.
16 Zie zijn noot onder HR 29 juni 2004, NJ 2005, 273
17 Waardoor niet alleen voor de praktijk meer duidelijkheid ontstaat, maar ook het aantal cassatieberoepen in dit soort zaken, dat de laatste tijd lijkt te groeien en tot vertraging in de hoofdprocedure leidt, wellicht zal worden beperkt.
18 a.w. blz. 59.
19 Vgl. Onder meer HR 24 september 1996, DD 97.012, HR 17 april 2001, nr. 02643/00, NJB 2001, 101 en HR 12 februari 2002, NJ 2002, 439.
20 Laatstelijk HR 30 oktober 2007, LJN BA5611.
21 Hof van Cassatie 5 februari 1985, a.c. 1984-1985, nr. 322 (blz. 749).
22 Hof van Cassatie 22 december 1992, a.c. 1991-1992, nr. 810 (blz. 1462). Zie ook R. Declercq, Beginselen van strafrechtspleging, 1994, blz. 149. Voor wat betreft de huiszoeking zie Raf Verstraeten, Handboek Strafvordering, 4e, blz. 452. Los van het voorgaande heeft de rechter te beoordelen of het beroepsgeheim niet van zijn doel wordt "afgewend" door te zwijgen: Verstraeten, a.w. blz. 432.
23 Meyer-Gossner, Strafprozessordnung, 46e druk, aantek. 4 op § 97 en de daar genoemde rechtspraak. Verder: Löwe-Rosenberg, Die Strafprozessordnung und das Gerichtsverfahrensgesetz, 2004, § 97, rdnr 25, 26; Karlsruher Kommentar, 2003, § 97, rdn. 8 en 35 e.v.
24 BverfG 22 mei 2000, NJW 2000, blz. 3557. Zie ook BGH 13 augustus 1973, NJW 1973, 2035 voor wat betreft de relatie (correspondentie etc.) tussen de raadsman en de gedetineerde verdachte die ervan werd verdacht vanuit gevangenschap nieuwe feiten voor te bereiden, terwijl tegen de raadsman ernstige bezwaren bestonden dat hij daaraan deel had. Kennisneming van inbeslaggenomen stukken ondanks § 148 (vrij verkeer tussen raadsman en verdachte) toegestaan.
25 Meyer-Gossner a.w. § 103, aantek. 3 B; Löwe-Rosenberg, a.w § 103, aantek. 12; Karlsruher Kommentar § 103, aantek. 7.
26 EHRM 25 februari 1997, NJ 1999, 516, m.n. Kn.
27 Zie b.v. J.B.M. Vranken, Het professionele (functionele) verschoningsrecht, Preadvies NJV 1986, blz. 107. Iets terughoudender voor wat betreft de civiele aansprakelijkheidstelling H.J.J. Leenen, J.K.M. Gevers en J. Legemaate, Handboek gezondheidsrecht, dl I, 5e druk, blz. 233 e.v. die echter verwijzen naar literatuur waarin hetzelfde standpunt wordt ingenomen als dat van Vranken.
28 Leenen c.s verwijzen naar CMT 14 november 1996, TvGR 1997/11, CTG 24 augustus 2000, TvGR 2000/75; CT 6 september 2001, TvGR 2001/63.
29 In de onderhavige zaak speelt die kwestie overigens geen rol. Het is duidelijk om wat voor stukken het gaat en die vallen zeker onder het verschoningsrecht.
30 Vgl ook de hiervoor weergegeven Duitse regeling. In Duitsland gaan stemmen op om in plaats van de Staatsanwalt (§ 110), de rechter bevoegd te maken tot kennisneming, zoals dat vroeger ook het geval was. Meyer-Gossner, a.w aantek. 2 bij §110.
31 Vgl. Vranken, a.w blz. 109 e.v over de rechtszekerheid waarop de Hoge Raad een beroep doet in HR 1986, 173 (notaris Maas) bij de verwerping van een ruimere beoordelingsmarge dan het criterium dat vragen niet behoeven te worden beantwoord zolang de rechter aan redelijke twijfel onderhevig acht of die beantwoording zou kunnen plaatsvinden zonder dat geopenbaard wordt wat verborgen moet blijven.