Nr. 03046/06 E
Mr. Knigge
Zitting: 25 september 2007
1. De verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, vrijgesproken van het hem onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegede en voorts wegens 1. "valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd", 2. "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, eerste lid van de Diergeneesmiddelenwet, driemaal gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging" en 3. "overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2, eerste lid van de Diergeneesmiddelenwet, driemaal gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging" veroordeeld tot - ten aanzien van feit 1 - zes maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en - ten aanzien van feit 2 - drie geldboetes van ieder € 2.500,=, subsidiair telkens 50 dagen hechtenis, en - ten aanzien van feit 3 - drie geldboetes van ieder € 2.500,=, subsidiair telkens 50 dagen hechtenis.
2. Namens de verdachte hebben mr. D.J.P. van Barneveld en mr. A.S. ten Doesschate, beiden advocaat te Zwolle, negen middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel bevat de klacht dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door een ruimere periode waarin het onder 2 bewezenverklaarde feit zou zijn begaan bewezen te achten dan - na wijziging van de tenlastelegging - is tenlastegelegd.
4. De stellers van het middel wijzen er terecht op dat het Hof de periode van 1 januari 2001 tot en met 17 juli 2002 hebben bewezenverklaard, waar de tenlastelegging in eerste aanleg inmiddels aldus was gewijzigd dat de tenlastegelegde periode eindigde op 5 juli 2002. Eveneens terecht wijzen de stellers van het middel op de mogelijkheid dat hier sprake is van een kennelijke vergissing, in aanmerking genomen dat de bewijsmiddelen niets inhouden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat (een deel van) het onder 2 bewezenverklaarde in de periode tussen 5 juli 2002 en 17 juli 2002 zou zijn begaan. Gelet op het voorgaande ben ik inderdaad van oordeel dat de bewezenverklaring onder 2 in voege als hiervoor omschreven verbeterd gelezen kan worden.
5. Daarmee komt de feitelijke grondslag aan het middel te ontvallen en faalt het.
6. Het tweede middel bevat de klacht dat het recht tot strafvervolging ten aanzien van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten is verjaard.
7. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak - voor zover hier van belang - het volgende overwogen:
"De raadsman heeft aangevoerd dat - kort gezegd - een deel van de sub 2 tenlastegelegde gedragingen is verjaard zodat het openbaar ministerie voor dat deel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het hof stelt vast dat - na de gevorderde wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg - de aan verdachte sub 2 tenlastegelegde gedragingen telkens overtredingen betreffen, waarvoor ingevolge artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht een verjaringstermijn geldt van twee jaren. Artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat elke daad van vervolging de verjaring stuit, mits die daad de vervolgde bekend of hem betekend is.
De raadsman beschouwt de uitreiking van de dagvaarding aan verdachte in persoon op 23 juli 2003 als een dergelijke daad. Naar het oordeel van het hof is evenwel als eerste daad van vervolging aan te merken de doorzoeking ter inbeslagneming in het bedrijf van [bedrijf A] op 17 juli 2002, van welk bedrijf verdachte enig aandeelhouder en directeur was en is. Blijkens het proces-verbaal van de Algemene Inspectiedienst was verdachte bij deze doorzoeking ook aanwezig. Een en ander leidt tot de conclusie dat geen van de sub 2 tenlastegelegde gedragingen (ten laste is gelegd de periode vanaf 1 januari 2001 tot en met 17 juli 2002) is verjaard.
Het hof verwerpt het verweer."
8. Onder 2 is - na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg - aan de verdachte primair tenlastegelegd, het in de periode van 1 januari 2001 tot en met 5 juli 2002 overtreden van een bij art. 2, eerste lid van de Diergeneesmiddelenwet gesteld voorschrift en subsidiair het door de verdachte in dezelfde periode feitelijk leiding geven aan het door [bedrijf A] overtreden van het bij art. 2, eerste lid van de Diergeneesmiddelenwet gestelde voorschrift.
9. Onder 3 is - na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg(1) - aan de verdachte primair tenlastegelegd het op of omstreeks 22 april 2002 overtreden van een in art. 4 van het Besluit verboden stoffen Diergeneesmiddelenwet gesteld voorschrift en subsidiair dat hij op of omstreeks genoemd tijdstip feitelijk leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf A] overtreden van genoemd voorschrift.
10. Beide feiten zijn als economisch delict strafbaar gesteld in art. 1, onder 1° van de Wet op de economische delicten. Op grond van art. 2, eerste lid van de WED zijn deze feiten misdrijven voor zover zij opzettelijk zijn begaan en anders overtredingen. De onderhavige feiten zijn, in aanmerking genomen dat niet is tenlastegelegd dat zij opzettelijk zijn begaan, derhalve overtredingen waarvoor de in art. 70, eerste lid onder 1° Sr bedoelde verjaringstermijn van twee jaar geldt.
11. Het bij wet van 16 november 2005, Stb. 2005, 595, gewijzigde art. 72, tweede lid, Sr - dat in werking is getreden op 1 januari 2006, derhalve nadat het Hof de bestreden uitspraak wees - bepaalde dat het recht tot strafvordering vervalt indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het feit geldende verjaringstermijn. Bij de op 7 juli 2006 in werking getreden Wet van 5 juli 2006, Stb. 2006, 310 is die bepaling aldus gewijzigd dat voor overtredingen een maximale verjaringstermijn van tien jaren is bepaald. Deze laatste wetswijziging heeft geen gevolgen voor feiten die voorafgaand aan de inwerkingtreding daarvan reeds waren verjaard. Op grond van het voorgaande is de verjaring van de onder 2 en 3 tenlastegelegde overtredingen naar mijn oordeel op 6 juli 2006 resp. op (of omstreeks(2)) 22 april 2006 is voltooid.
12. Het middel is dus terecht voorgesteld. Aan bespreking van de in het middel voorts nog ontwikkelde klacht gericht tegen 's Hofs oordeel dat de verjaring eerder was gestuit door de als een daad van vervolging aangemerkte doorzoeking in het pand van [bedrijf A], kom ik derhalve niet toe.
13. Nu het recht tot strafvervolging voor de feiten 2 en 3 naar mijn oordeel thans is verjaard, acht ik het niet opportuun het derde middel van cassatie, dat eveneens is gericht tegen 's Hofs beslissingen ten aanzien van die twee feiten, nog te bespreken. Voor het geval Uw Raad tot een ander oordeel komt ten aanzien van de verjaring, sta ik gereed alsnog dat middel te bespreken in een aanvullende conclusie.
14. Het vierde middel is gericht tegen de bewezenverklaring onder 1 subsidiair, die inhoudt dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van valsheid in geschrift, onder meer hierin bestaande dat op diverse - tot bewijs van enig feit bestemde - documenten een algemene omschrijving van geleverde producten was gegeven, terwijl het om zeer specifieke artikelen ging. Het vijfde middel sluit daarop aan en bevat de klacht dat het Hof ongenoegzaam heeft gerespondeerd op een in dit verband uitdrukkelijk onderbouwd standpunt met betrekking tot een aantal specifieke producten. Ik bespreek de beide middelen gezamenlijk.
15. De bewezenverklaring onder 1 heeft betrekking op in totaal 23 gevallen van valsheid in geschrift. Daarbij hebben de nummers 1 t/m 14 betrekking op valse facturen en de nummers 15 t/m 23 op valsheden in de voorraadadministratie.(3) De hier te bespreken middelen hebben betrekking op de valselijk opgemaakte facturen. Het afzonderlijk te bespreken zesde middel heeft betrekking op de valsheden in de voorraadadministratie.
16. De veertien in de bewezenverklaring opgesomde gevallen van valselijk opgemaakte facturen vallen in twee groepen uiteen. De grootste groep van negen gevallen bestaat uit facturen waarin het product dat zou zijn geleverd, specifiek is omschreven. De kleinste groep van vijf gevallen bestaat uit facturen waarin het geleverde product van een algemene omschrijving is voorzien. De middelen hebben uitsluitend op die laatste gevallen betrekking. Kortheidshalve beperkt de navolgende weergave van de bewezenverklaring zich tot tot één geval uit de grootste groep (nr. 1) en tot de vijf gewraakte gevallen uit de kleinste groep (de nrs. 5, 9, 10, 13 en 14).
17. De bewezenverklaring onder 1 houdt, voor zover hier van belang, in dat:
"[bedrijf A] op tijdstippen in de de periode van 1 januari 2001 tot en met 17 juli 2002 te Veenendaal opzettelijk, meermalen, telkens facturen en/of periodieke nota, analyses en/of overzichten ontvangen voorraad - elk zijnde -telkens- een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - telkens valselijk heeft opgemaakt, immers heeft [bedrijf A] telkens valselijk op genoemde facturen en/of periodieke nota analyses- en overzichten ontvangen voorraad onjuiste gegevens vermeld, te weten
- op factuur [0006] d.d. 1 mei 2002 ten name van [betrokkene 7] onder meer omschrijving neutradex 5 liter genoemd terwijl estrombol en/of eraquell is/zijn besteld en/of geleverd (zie bijiage 1/D/198 en/of 1/D/201 en/of 1/D/202 bIj procesverbaal nr. 7761 van de Algemene lnspectiedienst) en
- op factuur [0001] d.d. 4 juni 2002 ten name van [betrokkene 1] onder meer omschrijvinq "produits d'entretien chevaux" genoemd terwijl equismo is besteld en/of geleverd (zie bijiage 1/D/243 en/of 1/D/244 bij procesverbaal nr. 7761 van de Algemene lnspectiedienst) en
- op factuur [0002] d.d. 12 april 2002 ten name van [betrokkene 2] onder meer omschrijving paardenverzorgingsmiddelen genoemd terwijl sedalin en/of nat.b.carb 5 kg en/of biodyl en/of vulketan en/of vit B12/5000 en/of kynoselen en/of hemo 15 en/of MSM en/of betadine is/zijn besteld en/of geleverd (zie bijiage 1/D/438 en/of 1/D/439 bij procesverbaal nr. 7761 van de Algemene Inspectiedienst) en
- op factuur [0003] d. d. 7 mei 2002 ten name van [bedrijf B] onder meer omschrijving(en) paardenverzorgingsmiddel en/ dierverzorgingmiddel genoemd terwiji boldane en protabol is/zijn besteld en/of geleverd (zie bijlage 1/D/451 en/of 1/D/452 bij procesverbaal nr. 7761 van de Algemene Inspectiedienst) en
- op factuur [0004] d.d. 1 mei 2002 ten name van [betrokkene 3] onder meer omschrijving Pflegemittel genoemd terwijl eraquell is besteld en/of geleverd (zie bijlage 1/D/487 en/of 1/D/488 bij procesverbaal nr. 7761 van de Algemene Inspectiedienst) en
- op factuur [0005] d.d. 6 maart 2002 ten name van [bedrijf C] onder meer omschrijving pferdepflegemittel genoemd terwijl kynoselen en/of bex block is/zijn besteld en/of geleverd (zie bijlage 1/D/503 en/of 1/D/504 bij procesverbaal nr. 7761 van de Algemene lnspectiedienst) en
(zodat deze [telkens] niet waarheidsgetrouw ontvangen en/of geleverde producten aangaven) zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen te gebruiken, zulks terwijl hij verdachte, - als bestuurder/directeur van [bedrijf A] - telkens aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven."
18. In de aanvulling op het verkort arrest heeft het Hof, voor zover hier van belang, als bewijsmiddelen ten aanzien van dit feit gebezigd:
"1. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 7 februari 2005, voor zover inhoudende:
Ik heb mij samen met een ander in de periode van 1 januari 2001 tot en met 17 juli 2002 in mijn bedrijf te [vestigingsplaats] schuldig gemaakt aan het opstellen van valse facturen voor dierengeneesmiddelen en voorraadoverzichten. Bepaalde medicamenten werden door mij op de nota's verhuld. Op de facturen stonden andere middelen vermeld.
2. Uit de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, genummerd 7761 (bestaande uit 6 ordners), opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst, tevens buitengewoon opsporings-ambtenaar, gesloten op 20 november 2002:
Als relaas van verbalisanten (ordner zaak 1, 1-OPV, pagina 1 t/m 17), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 17 juli 2002 is de administratie over de periode 01 januari 2001 tot en met 17 juli 2002 in beslag genomen in het kantoor van [bedrijf A], op het adres [a-straat 1],[postcode] [vestigingsplaats]. De inbeslagneming heeft plaatsgevonden in het bijzijn van directeur [verdachte] en medewerker [betrokkene 4]. In de administratie zijn door ons diverse bescheiden aangetroffen waaronder kladbriefjes, orderbonnen, faxberichten, e-mailberichten en facturen die betrekking hebben op bestelling en verkoop van voornamelijk diergeneesmiddelen en voederadditieven. Tijdens het administratief onderzoek in de administratie van [bedrijf A] alsmede door het horen van de verdachten en getuigen is vastgesteld dat veelal op verzoek van klanten facturen valselijk zijn opgemaakt.
Onderzoeksresultaten per afnemer
[Betrokkene 7], [woonplaats]
Bevindingen hierin: Afzender [betrokkene 8] bestelt Estrombol met het verzoek het middel Neu-tradex op factuur te vermelden. [betrokkene 8] mailt het verzendadres van [betrokkene 7]. Handgeschreven wordt aangegeven dat Neutradex op factuur geschreven moet worden. Neutradex is op factuur geschreven (l/D/002) in een hoeveelheid van totaal 5 liter. Op 1 mei 2002 wordt een bestelling verzonden naar het adres. Het pakje weegt 3,8 kg.
[Betrokkene 1]
Bevindingen hierin: [Betrokkene 1] bestelt 3 liter Equisumo bij [bedrijf D] te [plaats A]. [Betrokkene 5] van [bedrijf D] verzoekt het product te verzenden met "aangepaste factuur". Op de factuur lezen we dat het middel in de franse taal als paardenverzorgings-middel omschreven wordt. Deze factuur wordt betaald en verzonden in een pakketje van 3,37 kg.
[Betrokkene 2] te [woonplaats]
Bevindingen hierin: Op een kopie van een kladbrief je (1/D/438) staan onder andere niet in Nederland geregistreerde middelen genoteerd met hierboven de naam [betrokkene 2]. Hieraan zit een factuur geniet van [bedrijf A] (1/D/439) met hierop de productomschrijving Paardenverzor-gingsmiddelen. Het origineel geschreven briefje wordt tussen losse briefjes gevonden (1/D/440).
[Betrokkene 6] TE [woonplaats]
Bevindingen hierin: Op een faxbestelling van [bedrijf A] staat een handgeschreven aan-tekening met een bestelling van 1 stuks Boldane en 1 stuks Protabol. Hierop staat eveneens geschreven dat de rekening naar [bedrijf B] te [plaats B] moet. Op de factuur aan [bedrijf B] lezen wij de omschrijving Paardenverzorgingsmiddel en Dierverzorgings-middel.
[Betrokkene 3]
Bevindingen hierin: Op blauw orderformulier levering 48 stuks Eraquell en een proef-levering. Op factuur wordt Pflegemittel genoemd.
[Bedrijf C]
Bevindingen hierin: Zevenmaal worden notities aangetroffen op kladbriefjes en blauwe rekeningbriefjes met productomschrijvingen. Op de factuur van [bedrijf A] worden deze Vanaf ongeveer oktober 2001 komen de omschrijvingen Tierpflegemittel en/of Pferde-pflegemittel veel voor op de facturering van dit bedrijf.
(...).
19. De bestreden uitspraak houdt met betrekking tot de gevoerde verweren het volgende in:
Bespreking van verweren
Met betrekking tot feit 1
Bij de bespreking van de verschillende verweren houdt het hof, waar dat te pas komt, de nummering aan die de raadsman bij omschrijving van de verschillende valse facturen in de tenlastelegging heeft aangebracht.
In het - zeer uitvoerige - elk in de tenlastelegging vermelde preparaat besprekende verweer valt aan hoofdlijnen te onderkennen dat
A. een aantal van de valselijk niet op de verschillende facturen vermelde maar wel geleverde middelen in wezen niet zouden vallen onder de definitie van artikel 1 lid 1 Diergeneesmiddelenwet en in wezen een onschuldig of onschadelijk middel (zoals een anti-vliegenmiddel, punt 6 of het vrij verkrijgbare Eraquell punt 13) betreffen;
B. de gekozen omschrijving geen echte inhoudelijke valsheid oplevert omdat bijvoorbeeld een ruimere, maar wel ware, omschrijving is gehanteerd;
C. het valselijk omschreven middel een onmisbaar middel betreft;
D. de in de voorraadadministratie aangetroffen onjuistheden geen valsheden zijn.
In de gevallen hiervoor globaal omschreven sub B en D zou dat vrijspraak moeten opleveren; argument C zou tot ontslag van alle rechtsvervolging moeten leiden en in alle gevallen zou, als het hof de genoemde gevolgtrekking niet zou maken, zulks in elk geval voor de strafmaat gevolgen moeten hebben.
Het hof zal de verschillende facetten van dit verweer, dusdoende de pleitnota volgend, tezamen bespreken, alhoewel de aspecten A en C de bewijsbeslissing in wezen niet raken.
Het hof is het met de hiervoor kort samengevatte opvattingen van de verdediging niet eens. Door [bedrijf A] werd in de in de tenlastelegging omschreven gevallen de handelwijze gevolgd om in samenspraak met de afnemer een ander middel op de factuur te vermelden dat het middel dat in werkelijkheid geleverd werd. Door aldus te verhullen wat geleverd was of werd frustreerde verdachte het toezicht dat door de wetgever is gedacht voor de bedrijfstak waarin verdachte actief is en daarmee ook de belangen waarvoor die regelgeving staat. In die belichting dient niet alleen de ernst van de valsheden te worden beoordeeld (hetgeen inderdaad de strafmaat betreft) maar ook de vraag of, bijvoorbeeld, het uitwijken naar een ruimere omschrijving (zoals bij punt 5 met de keuze voor "produits d'entretien des chevaux" in plaats van "Equisumo" gebeurde, of bij punt 13 "Pflegemittel" in plaats van het vrij verkrijgbare Eraquell) een inhoudelijk vals stuk opleverde. In de ogen van het hof is zonder belang of de afnemer met recht te vrezen had voor de gevolgen van een juiste vermelding op de factuur. Het gaat erom dat [bedrijf A] controle op haar handelen in de desbetreffende gevallen onmogelijk, of althans lastig te realiseren, maakte.
Wat de "onmisbare middelen" betreft, zou het gaan om Diurione (punt 7) en Diviculine (punt 8). Op grond van de verklaring van de ter zitting van het hof op 7 februari 2005 gehoorde getuige-deskundige Prof. Barneveld is verdedigbaar dat Diurione door het werkzame bestanddeel daarvan Phenylbutazone (in de wandeling "buut" genaamd) inderdaad een vrijwel onmisbaar of maar moeilijk te missen diergeneesmiddel is. Voor de werkzame stof "buut'' geldt in elk geval volgens de deskundige dat "er door die ontwikkeling (het wegvallen van dat middel als legaal middel; het hof) vrijwel geen alternatieven zijn om paarden bij alle soorten van pijn op legale wijze te behandelen".
Het hof moet evenwel vaststellen dat verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat [bedrijf A] en haar medewerkers geen andere weg openstond dan deze (dus de beweerdelijk onmisbare) middelen onder een andere, onjuiste omschrijving te leveren. Het is voorts niet gesteld of gebleken dat de levering van de preparaten waarop dit onderdeel van het verweer betrekking heeft, plaatsvond met wetenschap van de concrete medische toepassing die aan het aldus verhandelde zou worden gegeven en het is daarom en tegen de achtergrond van de keren dat [bedrijf A] de levering van andere middelen, waarvoor dit argument niet gold, anders en valselijk omschreef evenmin aannemelijk dat handelen zoals dat gebeurde inderdaad geboden was. Het is niet aannemelijk dat het dilemma waarvoor, gelet op de verklaring van Prof. Barneveld, een dierenarts kan komen te staan een rol heeft gespeeld. Dat blijkt uit de verklaringen van verdachte tegenover de AID en de gang van zaken met andere middelen.
Met betrekking tot de punten 16 tot en met 23, waarop het hiervoor nog globaal omschreven punt D ziet, overweegt het hof het navolgende. De opvatting dat de voorraadadministratie niet tot bewijs zou dienen, is onjuist. Die administratie moet en moest op grond van een wettelijke verplichting worden gevoerd en (dus) juist zijn. De geconstateerde onjuistheden betrekt het hof op de wijze waarop verdachte door middel van facturen verhulde wat er werkelijk aan aard en volume omging in zijn bedrijf en waar die middelen heengingen. In dat licht bezien had het op de weg van verdachte gelegen om minst genomen aannemelijk te maken dat het bij de geconstateerde verschillen ging om onschuldige verschrijvingen of administratieve voorraadverschillen. Het verweer dat het "hooguit" zou gaan om een incomplete voorraadadministratie, wordt verworpen."
20. De in de middelen verwoorde klachten spitsen zich als gezegd toe op de facturen die een algemene omschrijving van het geleverde product inhouden (terwijl een specifiek diergeneesmiddel is geleverd) en daarmee op de verwerping van het door het Hof met B aangeduide verweer.
21. Ik stel voorop dat volgens vaste jurisprudentie het niet vermelden van bepaalde gegevens onder omstandigheden valsheid in geschrift kan opleveren. Zo reeds HR 10 juni 1975, NJ 1975, 461, waarin het ging om het niet opgeven van genoten inkomsten op het daartoe bestemde inkomstenformulier. De Hoge Raad achtte daarbij van belang dat het oningevuld laten van bepaalde rubrieken van een dergelijk formulier "pleegt te worden verstaan als een ontkenning van zekere feiten". In andere arresten overwoog de Hoge Raad dat dergelijk niet invullen "in het maatschappelijk verkeer" pleegt te worden verstaan als de mededeling dat geen inkomsten zijn genoten.(4) Een stapje verder ging HR 16 december 1986, NJ 1987, 322 m.nt. 't H., waarin - naast het niet beantwoorden van en multiple choice-vraag - sprake was van een kredietovereenkomst waarin was volstaan met de vermelding dat alles wat de bank onder zich heeft tot zekerheid strekt, terwijl het onderwerp verder afzonderlijk was geregeld. Dat er echter grenzen zijn, lijkt HR 24 september 2002, NJ 2002, 628 te leren. Hier oordeelde de Hoge Raad dat het "enkele feit" dat een politieambtenaar had nagelaten in het Vreemdelingen Administratie Systeem te vermelden dat aan bepaalde vreemdelingen een verblijfsvergunning was afgegeven, niet het "valselijk opmaken" in de zin van art. 225 Sr opleverde.(5)
22. Vermelding verdient voorts HR 21 januari 2003, NJ 2004, 364 m.nt. D.H. de Jong, waarin het niet ging om art. 225 Sr, maar om art. 207 Sr (meineed). De vraag was of het door een verbalisant niet vermelden van bepaalde gegevens in een ambtsedig proces-verbaal een "valse verklaring" in de zin van genoemde wetsbepaling kan opleveren. De Hoge Raad stelde als uitgangspunt voorop dat onder een dergelijke verklaring diende te worden verstaan "een verklaring die voor wat betreft haar inhoud in strijd is met de waarheid". Na erop te hebben gewezen dat een verbalisant een zekere beoordelingsvrijheid toekomt bij de vraag wat relevant is om vermeld te worden, overwoog de Hoge Raad dat "niet uitgesloten [kan} worden dat in bijzondere gevallen de omstandigheid dat een of meer feiten niet in het relaas zijn opgenomen, tot gevolg heeft heeft dat hetgeen wel is opgenomen een valse verklaring in de zin van art. 207 Sr oplevert. Daarvan kan sprake zijn indien een rechtsplicht bestaat tot het vermelden van een bepaald feit en die plicht - opzettelijk - is geschonden". Uit deze formulering spreekt een zekere terughoudendheid, die zich vertaalde in de gegrondbevinding van het tegen de bewezenverklaring gerichte middel.(6)
23. Uit deze rechtspraak kan worden afgeleid dat het bestaan van een rechtsplicht om bepaalde gegevens te vermelden, weliswaar niet een noodzakelijke voorwaarde is om het niet-vermelden van die gegevens als "valsheid" te bestempelen, maar wel een belangrijke factor vormt bij de beantwoording van de vraag of sprake is van valselijk opmaken. Tegelijk geldt dat het enkele feit dat in strijd met een rechtsplicht is nagelaten bepaalde gegevens te vermelden, nog niet betekent dat het geschrift valselijk is opgemaakt. Beslissend is uiteindelijk of de werkelijkheid door het achterhouden van gegevens geweld is aangedaan. Daarvoor is bepalend hoe het desbetreffende geschrift met de daarin ontbrekende gegevens (in het maatschappelijk verkeer) pleegt te worden verstaan of, iets anders gezegd, welke betekenis aan het ontbreken van die gegevens gebruikelijk wordt toegekend.
24. Het Hof heeft de bewijsbestemming van de onderhavige geschriften ontleend aan het door de overheid noodzakelijk geachte toezicht op de handel in diergeneesmiddelen en de in dat kader voorgeschreven regels waaraan de administratie van personen en bedrijven die met dergelijke middelen in aanraking komen moeten voldoen, opdat die controle op deugdelijke wijze kan plaatsvinden. Zo is in de destijds geldende Regeling administratie voorschriften ingevolge Diergeneesmiddelenwet(7) onder meer bepaald dat van af te leveren hoeveelheden diergeneesmiddelen en gemedicineerde voeders moet worden aangegeven welk geneesmiddel het betreft, en de geleverde hoeveelheid daarvan, een en ander met het oog op controle van de bedrijfstak, welke controle noodzakelijk wordt geacht gelet op het belang van de volksgezondheid.
25. In de overwegingen van het Hof ligt aldus besloten dat - voor zover het om de aflevering van diergeneesmiddelen of gemedicineerde voeders ging - het vermelden op de desbetreffende facturen van een zeer algemene omschrijving van de geleverde producten, strijd opleverde met de rechtsplicht van [bedrijf A] en aldus gelijk gesteld kan worden aan het achterhouden van gegevens. Dat oordeel getuigt mijns inziens niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Dat geldt mijns inziens evenwel niet voor het oordeel van het Hof dat het erom gaat "dat [bedrijf A] controle op haar handelen in de desbetreffende gevallen onmogelijk, of althans lastig te realiseren, maakte". Waar het mijns om dient te gaan is hoe een aanduiding als "paardenverzorgingsmiddelen" op bedoelde facturen in het maatschappelijk verkeer - lees: door de controlerende ambtenaren - pleegt te worden verstaan. Als uit die aanduiding bij controle pleegt te worden afgeleid dat het in casu niet om de aflevering van diergeneesmiddelen of gemedicineerde voeders gaat, kan die aanduiding als een (opzettelijke) onwaarheid worden aangemerkt. Als echter de controlerende ambtenaren bij een dergelijk aanduiding alleen maar gefrustreerd de tanden knarsen omdat ze niet kunnen nagaan of sprake is van diergeneesmiddelen of gemedicineerde voeders, is van een onjuiste voorstelling van zaken geen sprake.
26. Het voorgaande brengt mij tot de conclusie dat de verwerping van het gevoerde verweer tekort schiet. Het Hof had - om tot een bewezenverklaring met betrekking tot bedoelde facturen te komen - moeten vaststellen dat (1) een vage aanduiding als paardenverzorgingsmiddelen op dergelijke facturen pleegt te worden verstaan als de vermelding dat de geleverde producten geen diergeneesmiddelen of gemedicineerde voeders zijn en (2) dat de geleverde producten in strijd met die aldus verstane aanduiding wél diergeneesmiddelen of gemedicineerde voeders betroffen. Op beide punten schiet de motivering tekort.
27. Ik heb mij nog wel afgevraagd of het hier geconstateerde motiveringsgebrek niet tot cassatie zou behoeven te leiden, door het uit de bewezenverklaring schrappen van de onderhavige vijf gevallen van valsheid in geschrift. Die weg lijkt mij echter moeilijk begaanbaar nu niet vaststaat dat van deze gevallen dient te worden vrijgesproken en het om een zodanig substantieel deel van de bewezenverklaarde valsheden gaat dat het niet evident is dat de beoordeling door het Hof van de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd daardoor niet zou worden aangetast.
28. Het vierde en het vijfde middel zijn derhalve in zoverre gegrond.
29. Het zesde middel keert zich eveneens tegen de bewezenverklaring van feit 1 voor zover die inhoudt dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van valsheid in geschrift door [bedrijf A] ten aanzien van de voorraadadministratie van het bedrijf en betoogt dat het Hof ongenoegzaam gemotiveerd voorbij is gegaan aan een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt (verweer D).
30. De bewezenverklaring onder 1 houdt, voor zover hier van belang, in dat:
"[bedrijf A] op tijdstippen in de de periode van 1 januari 2001 tot en met 17 juli 2002 te Veenendaal opzettelijk, meermalen, telkens facturen en/of periodieke nota, analyses en/of overzichten ontvangen voorraad - elk zijnde -telkens- een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - telkens valselijk heeft opgemaakt, immers heeft [bedrijf A] telkens valselijk op genoemde facturen en/of periodieke nota analyses- en overzichten ontvangen voorraad onjuiste gegevens vermeld, te weten:
- op overzicht(en) ontvangen voorraad en/of periodieke nota analyse(s) de debiteuren- en crediteuren code GRO1, staande voor [bedrijf E] te [vestigingsplaats] gebruikt terwijl deze CV op 9 april 1996 is uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel en
- in het overzicht ontvangen voorraad boldane over de periode 1 januari 2001 tot en met 17 juli 2002 ongeveer 784 stuks boldane 10 ml genoemd als zijnde ontvangen voorraad terwijl de inkoopfacturen van boldane 10 over genoemde periode ongeveer 760 stuks (als ontvangen) aangeven (zie bijiage 1/D/128 tot en met 1/D/159 bij procesverbaal nr. 7761 van de Algemene Inspectiedienst)
- in het overzicht ontvangen voorraad stanazol over de periode 1 januari 2001 tot en met 17 juli 2002 ongeveer 238 stuks stanazol van het inj. 20 ml genoemd als zijnde ontvangen voorraad terwijl de inkoopfacturen van stanazol inj. 20 ml over genoemde periode ongeveer 360 stuks (als ontvangen) aangeven (zie bijlage 1/D/129 en/of 1/D/160 tot en met 1/D/173 bij procesverbaal nr. 7761 van de Algemene Inspectiedienst) en
- in het overzicht ontvangen voorraad ivomec over de periode 1 januari 2001 tot en met 17 juli 2002 ongeveer 5252 stuks ivomec 6.42 g genoemd als zijnde ontvangen voorraad terwiji de inkoopfacturen van ivomec 6.42 g over genoemde periode ongeveer 3802 stuks (als ontvangen) aangeven (zie bijlage 1/D/129 en/of 1/D/174 tot en met 1/D/191 bij procesverbaal nr. 7761 van de Algemene Inspectiedienst en
- in het overzicht ontvangen voorraad eraquell over de periode 1 januari 2001 tot en met 17 juli 2002 ongeveer 2849 stuks eraquell 6.42 g genoernd als zijnde ontvangen voorraad terwijl de inkoopfacturen van eraquell 6.42 g over genoemde periode ongeveer 3192 stuks (als ontvangen) aangeven (zie bijlage 1/D/129 en/of 1/D/175 en/of 1/D/192 tot en met 1/D/197 bij procesverbaal nr. 7261 van de Algemene Inspectiedienst) en
- in de periodieke nota analyse afleveringen equistro haemolytan 400 250 ml en 1000 ml bij de volledige productomschrijving(en) 1851 eenheden genoemd terwijl code EQUI11 en/of EQUI28 (zijnde de code[s] verbonden aan het/de product[en] equistro haemoltan 400 250 ml en/of 1000 ml) (respectievelijk) 294 afgeleverde eenheden en/of 255 afgeleverde eenheden aangeeft/aangeven (zie bijlage 1/D/252 en/of 1/D/253 bij procesverbaal nr. 7761 van de Algemene Inspectiedienst) en
- in de periodieke nota analyse afleveringen equistro super e 1000 g en 3 kg bij de volledige productomschrijving(en) 458 eenheden genoemd terwijl code EQUI18 en/of EQUI24 (zijnde de code[s] verbonden aan het/de produc[ten] equistro super e 1000 g en/of 3 kg (respectievelijk) 57 afgeleverde eenheden en/of 294 afgeleverde eenheden aangeeft/aangeven (zie bijlage 1/D/545 tot en met 1/D/547 bij procesverbaal nr. 7761 van de Algemene Inepectiedienst) en
- in de periodieke nota analyse afleveringen equistro mesamed 1000 g bij de volledige productomschrijving 93 eenheden genoernd terwiji code EQUI3O (zijnde de code verbonden aan het product equistro mesomed 1000 g) 6 afgeleverde eenheden aangeeft (zie bijlage 1/D/548 en/of 1/D/549 bij procesverbaal nr. 7761 van de Algemene Inspectiedienst) en
- in de periodieke nota analyse afleveringen equistro cartiflex horse 1000 g bij de volledige productomschrijving 234 eenheden genoemd terwiji code EQUI23 (zijnde de code verbonden aan het product equistro cartiflex horse 1000 g) 130 afgeleverde eenheden aangeeft (zie bijlage 1/D/533 en/of 1/D/554 bij procesverbaal nr. 7761 van de Algemene Inspectiedienst)
(zodat deze [telkens] niet waarheidsgetrouw ontvangen en/of geleverde producten aangaven) zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen te gebruiken, zulks terwijl hij verdachte, - als bestuurder/directeur van [bedrijf A] - telkens aan die verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven."
31. De stellers van het middel doelen met name op het verweer dat sprake was van een interne voorraad-administratie die niet een bewijsbestemming had zodat de betreffende documenten derhalve geen geschriften in de zin van art. 225 Sr zijn en op het verweer dat geen sprake is van opzettelijke onjuistheden.
32. Het Hof heeft ook ten aanzien van deze voorraad-documenten geoordeeld dat deze moesten worden opgemaakt op grond van een wettelijk voorschrift, waarbij het Hof klaarblijkelijk ook het oog heeft gehad op de destijds geldende Regeling administratie voorschriften ingevolge Diergeneesmiddelenwet en niet op de door de verdediging aangestipte controle door de Belastingdienst in verband met de afdracht van omzet- en vennootschapsbelasting. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Het Hof heeft voorts, niet onbegrijpelijk, een verband aanwezig geacht tussen het in de administratie opzettelijk verhullen van leveringen van diergeneesmiddelen en de geconstateerde - soms aanzienlijke - gebreken in de voorraadadministratie en heeft voorts geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat slechts sprake was van onschuldige verschrijvingen. Dat oordeel acht ik, mede gelet op de geconstateerde verschillen, niet onbegrijpelijk.
33. Het middel faalt en leent zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
34. Het zevende middel bevat de klacht dat het Hof heeft verzuimd te responderen op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging met betrekking tot de strafmaat. Het achtste middel klaagt er over dat het Hof het beroep op overmacht niet tevens heeft verstaan als een strafmaatverweer. Ik zal beide middelen gezamenlijk bespreken.
35. In de ter zitting van het Hof van 7 februari 2005 overgelegde pleitnota - waaraan door de verdediging op de zitting van 31 oktober 2005 onverkort werd vastgehouden - wordt onder punt 5 een als subsidiair aangeduid strafmaatverweer gevoerd. Daarin wordt, voortbouwend op eerder betrokken stellingen, betoogd dat verdachte de volksgezondheid niet ernstig in gevaar heeft gebracht (het ging om "onschuldige middelen") en dat hij in fiscaal opzicht een behoorlijke administratie heeft gevoerd. Zijn enige fout zou zijn dat hij op een onjuiste wijze heeft geprobeerd voor zijn klanten (dierenartsen) de problemen op te lossen die zij hadden met de ondoorzichtige en onwerkbare regelgeving. Dat betoog mondt uit in de conclusie dat eigenlijk alleen een geheel voorwaardelijke geldboete past.
36. Het Hof heeft - zoals hiervoor weergegeven - in het door de verdediging gevoerde betoog een viertal verweren onderscheiden, die zoals door het Hof tot uitdrukking is gebracht niet uitsluitend betrekking hadden op de bewezenverklaring, maar "in alle gevallen" ook, subsidiair, op de strafmaat. Het Hof heeft er daarbij, vanwege de onderlinge samenhang daarvan, voor gekozen die verweren gezamenlijk te bespreken, dus ook voor zover zij betrekking hadden op de strafmaat. Het Hof heeft voorts in het kader van de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
"Het Hof overweegt in het bijzonder dat verdachte zich stelselmatig en op aanmerkelijke schaal heeft onttrokken aan de regelgeving waarvan het belang hiervoor in het kader van de bewijsoverwegingen aan de orde is geweest."
37. De klacht van het middel dat het Hof zonder motivering is voorbijgegaan aan hetgeen door de verdediging met betrekking tot de strafmaat is aangevoerd, mist gelet op het vorenstaande feitelijke grondslag.
38. Ten aanzien van de klacht dat de redenen op grond waarvan het Hof het standpunt van de verdediging heeft gepasseerd, ontoereikend of onbegrijpelijk zijn, geldt het volgende. Het Hof heeft bij zijn beoordeling van de ernst van de feiten niet in aanmerking genomen dat de verdachte de volksgezondheid ernstig in gevaar heeft gebracht of uit groot financieel gewin heeft gehandeld. In dat opzicht is het Hof niet afgeweken van het door de verdediging ingenomen standpunt. Het verschil is wel dat het Hof in het aangevoerde geen reden ziet om de feiten te bagatelliseren. Dat wordt door het Hof in zijn in rubriek 19 weergegeven overwegingen klip en klaar gezegd: "Het hof is het met de hiervoor kort samengevatte opvattingen [curs. van mij, Kn] van de verdediging niet eens". Het Hof legt ook uit waarom: "Door (...) te verhullen wat geleverd was of werd frustreerde verdachte het toezicht dat door de wetgever is gedacht voor de bedrijfstak waarin verdachte actief is en daarmee ook de belangen waarvoor die regelgeving staat. In die belichting dient (...) de ernst van de valsheden te worden beoordeeld (hetgeen inderdaad de strafmaat betreft)".
39. Onbegrijpelijk kan ik deze redengeving niet noemen. Ik merk daarbij op dat art. 225 Sr geen vermogensdelict is, noch is geschreven voor de bescherming van de volksgezondheid. De strafbaarstelling beoogt de publica fides te beschermen, het vertrouwen dat gesteld moet kunnen worden in de juistheid van administraties als de onderhavige. Dat het Hof de strafwaardigheid van het handelen van verdachte primair in de ondermijning van dat vertrouwen heeft gezocht, lijkt mij dan ook alleen maar juist.
40. Met betrekking tot het achtste middel verdient nog het volgende opmerking. Het Hof heeft met betrekking op het beroep op overmacht overwogen dat weliswaar aannemelijk is geworden dat het middel Diurione een voor dierenartsen vrijwel onmisbaar diergeneesmiddel is, waarzonder het niet goed mogelijk is dieren adequaat te behandelen tegen pijn, maar dat geenszins aannemelijk is geworden dat de verdachte geen andere mogelijkheid had om dit middel te leveren anders dan door het onder andere benamingen te leveren en daarbij de facturen en zijn administratie valselijk op te maken. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte daadwerkelijk vanuit een gevoelde noodzaak tot leveren van deze geneesmiddelen om zo de nood van dierenartsen te lenigen heeft plaatsgevonden, gelet op de omstandigheid dat de verdachte de administratie heeft vervalst ten aanzien van een groot aantal diergeneesmiddelen, terwijl de verdachte ook niet op de hoogte is geweest van concrete gevallen waarin een dierenarts dit niet geregistreerde geneesmiddel wel moest gebruiken en daarom om levering daarvan aan de verdachte heeft verzocht.
41. In die overwegingen heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat de feiten die aan het beroep op overmacht/strafvermindering ten grondslag zijn gelegd, niet aannemelijk zijn geworden. Daarin ligt besloten dat die feiten geen reden kunnen vormen voor strafvermindering. Onverkort geldt dat het eigenmachtig, zonder dwingende noodzaak schenden van de publica fides een ernstig vergrijp oplevert. Wie dat niet begrijpt, verdient een straf die hem dat inprent.
42. Het zevende en het achtste middel falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
43. Het negende middel bevat de klacht dat de redelijke termijn is geschonden in de cassatiefase.
44. De akte rechtsmiddel houdt in dat op 22 november 2005 namens de verdachte cassatieberoep is ingesteld tegen de bestreden uitspraak. De stukken van het geding zijn op 15 november 2006 binnengekomen bij de strafgriffie van de Hoge Raad. Dat brengt mee dat de redelijke termijn is geschonden. Dit moet leiden tot strafvermindering. Ingeval van vernietiging van de bestreden uitspraak zal de rechter naar wie de zaak wordt verwezen of teruggewezen daarmee rekening dienen te houden.
46. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
47. Het tweede, het vierde, het vijfde en het negende middel zijn terecht voorgesteld. Het derde middel kan onbesproken blijven en de overige middelen lenen zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
48. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigt met betrekking tot de beslissingen ten aanzien van de feiten 2 en 3, dat de Hoge Raad de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaart in de vervolging van die feiten, en voorts dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak ten aanzien van feit 1 vernietigt, doch uitsluitend ten aanzien van de bewezenverklaring voor zover die betrekking heeft op de in de middelen vier en vijf bedoelde facturen en ten aanzien van de strafoplegging, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Ik ga er vanuit dat de schrapping van de woorden "al dan niet opzettelijk" betrekking heeft op zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde.
2 Bewezenverklaard is "op" 22 april 2006. Die preciezere tijdsaanduiding zou, als het erop aankomt, mijns inziens aangehouden moeten worden.
3 Het gaat hier om een nummering die door het Hof, in navolging van de raadsman in feitelijke aanleg, is aangehouden.
4 HR 22 februari 1977, NJ 1978, 20 en HR 9 oktober 1997, NJ 1980, 47.
5 Hoe dit arrest moet worden begrepen, is niet duidelijk. Het kan zijn dat bedoeld is dat het enkele nalaten nog geen opzettelijk nalaten oplevert. Het kan ook zijn dat de Hoge Raad van oordeel was dat de bewijsmiddelen gegevens hadden moeten verschaffen over de vraag welke betekenis de kleine kring van professionele gebruikers van het systeem aan de niet-registratie toekenden.
6 Na verwijzing is de verdachte andermaal veroordeeld, welk arrest eveneens aan de Hoge Raad is voorgelegd, HR 7 februari 2006, NJ 2007, 396, m.nt. D.H. de Jong. De Hoge Raad oordeelde dat uit de bewijsmiddelen weliswaar kon worden afgeleid dat de verdachte opzettelijk gegevens heeft verzwegen, maar niet dat hij opzettelijk de door het Hof vastgestelde rechtsplicht tot het naar waarheid opmaken van een proces-verbaal heeft geschonden.
7 In 2005 is deze Regeling vervangen door het Diergeneesmiddelenregeling.