1 Zie blz. 2 van de bestreden beschikking, in verbinding met de beschikking in eerste aanleg, blz. 1-2, hier enigszins verkort weergegeven.
2 Hij is door de moeder gepresenteerd als de biologische vader van beide dochters: een aanduiding die door de rechtbank is overgenomen, hoewel de rechtbank op blz. 3 van haar beschikking overweegt dat op grond van de stukken gerede twijfel kan bestaan of betrokkene daadwerkelijk de biologische vader is. Het hof heeft de neutrale aanduiding "de man" gebruikt.
3 Art. 7 lid 1: "Het kind wordt onmiddellijk na de geboorte ingeschreven en heeft vanaf de geboorte het recht op een naam, het recht een nationaliteit te verwerven en, voor zover mogelijk, het recht zijn of haar ouders te kennen en door hen te worden verzorgd".
4 EHRM 11 oktober 2001, appl. nr. 34045/96, rov. 52 - 60.
5 EHRM 11 oktober 2001, NJ 2002, 417, m.nt. SW, rov. 54 - 61 en EHRM 8 juli 2003, NJ 2004, 136, m.nt. SW, rov. 92 - 94.
6 EHRM 11 oktober 2001, appl. nr. 31871/96, rov. 50 - 58.
7 Zie over deze rechtspraak ook de conclusie van de A-G Huydecoper voor HR 9 december 2005, NJ 2006, 205, m.nt. S.F.M. Wortmann.
8 Het onderscheid is wel in ander verband aan de orde gekomen. Zie laatstelijk: HR 24 maart 2006, NJ 2006, 217; HR 9 december 2005, NJ 2006, 205, reeds aangehaald. Wortmann verwijst in haar noot onder de laatstgenoemde beschikking naar EHRM 19 juli 2005 (P.M./Verenigd Koninkrijk), app.no. 6638/03, rov. 28, en naar een noot van De Boer onder HR 15 november 1996, NJ 1997, 423. Daarin heeft De Boer bepleit dat, indien de nauwe persoonlijke betrekking tussen een biologische vader en zijn kind zodanig is dat deze zich niet onderscheidt van de doorsnee feitelijke betrekking tussen een familierechtelijke ouder en zijn kind, de biologische vader er aanspraak op mag maken dat de maatstaven van art. 1:377a BW analogisch worden toegepast.
9 Zie onder meer: EHRM 12 juli 2001, appl. no. 25702/94 (K en T/Finland), rov. 150; EHRM 1 juni 2004 (Lebbink/Nederland), NJ 2004, 667 m.nt. JdB, rov. 36.
10 Zie Asser-De Boer, 2006, nr. 13b; EHRM 8 juli 1987 (H./U.K.), appl. no. 9580/81, rov. 69; EHRM 21 juni 1988 (Berrehab/Nederland), NJ 1988, 746, rov. 21; EHRM 24 april 1996 (Boughanemi/Frankrijk), NJ 1997, 539, rov. 35; EHRM 7 augustus 1996, NJ 1997, 540, rov. 25.
11 Asser-De Boer, 2006, nr. 13b.
12 MvT, Kamerstukken II 1953/54, 3530, nr. 3, blz. 6. Zie over de verschillende vormen van adoptie: G.E. Schmidt, Sterke en zwakke adopties; een rechtsvergelijkend onderzoek, diss. 1996; M. Meijdam-Slappendel, De adoptie in Nederland, diss. 1996; Personen- en familierecht, losbl., aant. 1.3 op art. 1:229 BW (Koens).
13 Met dien verstande dat in bepaalde bijzondere gevallen aan de tegenspraak van een ouder kan worden voorbijgegaan: zie het tweede lid van art. 1:228 BW.
14 Het is vastgesteld in de beide adoptiebeschikkingen, overgelegd bij het verweerschrift in eerste aanleg.
15 Zie reeds: M. de Langen, preadvies 'De betekenis van artikel 8 EVRM voor het familierecht', Handelingen NJV 1990-1, blz. 111.
16 Advies inzake (interlandelijke) adoptie: sterk of zwak?; advies van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, 12 december 2004. Zie FJR 2005, 24, blz. 82 - 84. Zie voort: E.C.C. Punselie, Na vijftig jaar toch zwakke adoptie in Nederland?, FJR 2006, 14, blz. 50 - 55; A.P van der Linden, Adoptie op een keerpunt, opgenomen in de bundel: Honderd jaar zorg om het kind; jeugdbescherming en jeugdstrafrecht nader bekeken (red. A.P. van der Linden), 2006, blz. 101 - 112.
17 De raad wijst op de ontwikkeling dat kinderen van buitenlandse afkomst de plaats hebben ingenomen van Nederlandse kinderen die ter adoptie werden aangeboden. Dit heeft ertoe geleid dat - behoudens stiefouderadoptie - thans vrijwel alleen buitenlandse kinderen worden geadopteerd, met name uit landen in Zuid-Oost Azië en Zuid-Amerika.
18 Zie T&C Personen- en familierecht (Broekhuijsen-Molenaar), 2006, art. 229, aant. 3.
19 Het artikellid is bij wet van 13 september 1979, Stb. 501 in de wet gekomen onder art. 1:229 lid 3 BW. Bij wet van 24 december 1997, Stb. 772, in werking getreden op 1 april 1998, is het artikellid vernummerd tot lid 4.
20 Amendement Nijpels c.s. van 23 april 1979, Kamerstukken II 1978/79, 14 824, nr. 17.
21 Handelingen II, 24 april 1979, blz. 4657.
22 I. Jansen, Adoptie van een kind door diens eigen ouder en andere wijzigingen in het adoptierecht, Ars Aequi 1980, blz. 97 - 104, i.h.b. blz. 102, en G. Delfos en J.E. Doek, Vaderschap, afstamming en adoptie, 1982, blz. 130 - 131.
23 Zie het verweerschrift in cassatie, blz. 5-6.
24 Zie HR 22 december 1995, NJ 1996, 419, en daarin genoemde EHRM-jurisprudentie.
25 Asser-De Boer, 2006, nr. 13a; EHRM 21 juni 1988, NJ 1988, 746; EHRM 26 mei 1994, NJ 1995, 247 (rov. 44-45); EHRM 27 oktober 1994, NJ 1995, 248 m.nt. JdB, rov. 30.
26 Volgens de biologische moeder zou sprake zijn geweest van een zgn. LAT-relatie (living apart together; zie blz. 2 van het beroepschrift).
27 In deze zin luidt ook het verweer in cassatie, blz. 7.
28 Het onderdeel verwijst naar het rapport van de raad voor kinderbescherming van 13 juni 1997, blz. 3 en 4, zoals overgelegd als prod. 1 bij het verweerschrift in eerste aanleg.
29 De natuurlijke `bloedband' wordt niet ongedaan gemaakt door een adoptie. Zie ik het goed, dan gaat het eigenlijk om de vraag of de instemming van de biologische moeder destijds met de voorgenomen adoptie een afstand (waiver) van haar recht op family life met de dochter meebrengt.
30 Op 18 juni 2003 heeft de moeder, via het FIOM, schriftelijk gereageerd in de richting van de (voor haar toen nog: anonieme) adoptiefouders; zie prod. 9 bij het verweerschrift in eerste aanleg.
31 HR 17 december 1993, NJ 1994, 360.
32 MvA I, vergaderjaar 1994 - 1995, 23 012, nr. 73c, blz. 3.
33 Zie onder meer de losbladige Personen- en familierecht (S.F.M. Wortmann), art. 377b, aant. 2 onder c.
34 De adoptiefouders hebben in de procedure aangegeven dat zij in de toekomst willen doorgaan met de jaarlijkse verslaggeving aan verzoekers. Zie vws. in eerste aanleg onder 46 en pleitnotities in hoger beroep onder 29.
35 Ook de adoptiefouders hebben de klachten aldus begrepen. Zie punt 2.21.3 van het verweerschrift in cassatie.
36 Zie G. Delfos en J.E. Doek, a.w., blz. 131 en I. Jansen, a.w., blz. 102.