ECLI:NL:PHR:2007:BB9132
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Schending van hoor en wederhoor in BOPZ-zaak met voorlopige machtiging
In deze zaak gaat het om een cassatieverzoek van betrokkene tegen de beslissing van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, die op 12 september 2007 een voorlopige machtiging heeft verleend op basis van een geneeskundige verklaring van psychiater [betrokkene 1]. De betrokkene, die lijdt aan een waanstoornis, heeft geklaagd dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het rapport van de deskundige voordat de rechtbank haar beslissing nam. De rechtbank had de psychiater [betrokkene 1] benoemd om een contra-expertise uit te voeren, maar het rapport is niet aan betrokkene voorgelegd. Dit zou een schending van het beginsel van hoor en wederhoor zijn, zoals vastgelegd in artikel 19 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 8 van de Wet Bopz.
De Hoge Raad oordeelt dat de klacht gegrond is, omdat er geen bewijs is dat betrokkene of haar raadsvrouw de gelegenheid hebben gekregen om kennis te nemen van het deskundigenrapport. Dit is van belang, omdat de rechtbank haar beslissing mede heeft gebaseerd op dit rapport. De Hoge Raad benadrukt dat de beginselen van een behoorlijke procesorde in acht moeten worden genomen, en dat een schending van het recht kan leiden tot vernietiging van de beschikking.
De conclusie van de Hoge Raad is dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd en de zaak moet worden verwezen naar de rechtbank te 's-Hertogenbosch voor een nieuwe beoordeling. De Hoge Raad heeft daarbij opgemerkt dat de rechtbank in haar beslissing niet voldoende heeft gemotiveerd hoe zij tot de conclusie is gekomen dat aan de wettelijke vereisten voor het verlenen van een machtiging is voldaan, en dat de betrokkene niet voldoende gelegenheid heeft gehad om zich uit te laten over het deskundigenrapport.