ECLI:NL:PHR:2007:BB6400
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Bleichrodt
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in een strafzaak met betrekking tot criminele organisatie en auteursrechtinbreuk
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 november 2007 uitspraak gedaan naar aanleiding van een cassatieberoep van de verdachte, die eerder door het Gerechtshof te Amsterdam was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en auteursrechtinbreuk. De verdachte had in hoger beroep verzocht om het horen van getuigen, maar dit verzoek werd door het Hof afgewezen. De Hoge Raad oordeelt dat de dagvaarding in hoger beroep op 24 december 2004 is betekend, waardoor artikel 322, lid 4 van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is. Dit betekent dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep voor zover dit gericht is tegen de tussenbeslissing van het Hof van 8 maart 2005, omdat de einduitspraak niet op deze tussenbeslissing berust.
De Hoge Raad stelt vast dat het Openbaar Ministerie niet in zijn recht is tekortgedaan, ondanks het verweer van de verdachte dat hij voor dezelfde feiten al in Den Haag was vervolgd. De Hoge Raad concludeert dat het Hof wel degelijk op het verweer van de verdachte heeft gereageerd en dat er geen gronden zijn voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn beroep voor zover dit gericht is tegen de tussenbeslissing en dat het beroep voor het overige wordt verworpen. Dit arrest bevestigt de noodzaak van zorgvuldige procesvoering en de toepassing van de juiste juridische normen in strafzaken.