1 Zie de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2005 en de beschikking van het hof Den Haag van 12 juli 2006.
2 De rechtbank heeft geen melding gemaakt van de datum waarop het inleidend verzoekschrift ter griffie is ingekomen.
3 Zie het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting van het hof op 3 mei 2006, p.1.
4 Het cassatieverzoekschrift is op 12 oktober 2006 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen.
5 Zie over de ingangsdatum HR 1 februari 2002, NJ 2002, 185.
6 Toelichting Meijers bij Ontwerp artikel 1.17.1.11 NBW, thans art. 1:402 BW, Parl. Gesch. Boek 1 BW, p. 984.
7 Vgl. mijn conclusie vóór HR 9 september 2005, NJ 2006, 47 onder 2.24. Zie voorts de conclusie van A-G Huydecoper vóór HR 1 februari 2002, NJ 2002, 185 en de conclusie van A-G De Vries Lentsch-Kostense vóór HR 20 september 2002, NJ 2003, 47.
8 Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 104. Anders: Veegens/Korthals Altes/Groen, 1989, nr. 122, p. 236.
9 Asser/Veegens, 2005, nr. 104. In Veegens is hierbij verwezen de hieronder nader te bespreken beschikking van de Hoge Raad van 20 september 2002, NJ 2003, 47 m. nt. SW.
10 Toelichting Meijers bij Ontwerp artikel 1.17.1.11 NBW, thans art. 1:402 BW, Parl. Gesch. Boek 1 BW, p. 984.
11 Herhaald in HR 25 november 2005, NJ 2006, 518.
12 Zie mijn conclusie vóór HR 16 april 2004, NJ 2004, 639 onder 2.23.
13 Zie mijn conclusie vóór HR 23 januari 2004, R03/043HR, LJN: AN8077.
14 Vaste rechtspraak. Zie HR 18 september 1987, NJ 1988, 112 en HR 10 oktober 2003, NJ 2004, 37. Zie voorts Burgerlijke Rechtsvordering, Wesseling-van Gent, art. 30, aant. 3.
15 Zie o.m. HR 24 december 1982, NJ 1983, 389 en HR 10 december 1999, NJ 2000, 4.
16 Zie o.m. HR 23 januari 1998, NJ 1998, 707 m.nt. JdB en HR 23 november 2001, NJ 2002, 280 m.nt. JdB.
17 Vaste rechtspraak sinds HR 11 juni 1982, 595 en HR 11 juni 1982, NJ 1983, 596 m.nt. EAAL en bijv. bevestigd in HR 18 april 1997, NJ 1997, 571 m.nt. JdB.
18 HR 19 januari 2001, NJ 2001, 274.
19 Het hof overweegt, weergegeven in rov. 3.1(xii) van de beschikking van de Hoge Raad, dat het redelijk is
22 oktober 1999 aan te merken als ingangsdatum van de wijziging van de alimentatie nu de vrouw vanaf die datum, namelijk de datum van indiening van het verzoekschrift, rekening kon houden met een eventuele wijziging van de hoogte van de alimentatie.
20 Ik meen dat Wortmann in haar noot van dezelfde interpretatie van deze beschikking uitgaat.
21 Zie ook mijn eerdere conclusie vóór HR 9 september 2005, NJ 2006, 47 onder 2.25.
22 Zie de bij brief van 28 maart 2006 door de man aan het hof overgelegde aangifte inkomstenbelasting over 2005.
23 Ervan uitgaande dat de man in de eerste zes maanden van 2006 de helft van het genoemde bedrag van € 15.636,- aan alimentatie aan de vrouw heeft betaald.
24 Partijen refereren geregeld aan de mondelinge behandeling van 20 juli 2005; bedoeld zal zijn de mondelinge behandeling van 20 juni 2005.
25 De brieven die de man op 3 maart 2006 en 7 maart 2006 aan het hof heeft gestuurd, bevatten deze vermelding wel.
26 Dit geldt eveneens voor de in de vorige noot vermelde brieven.
27 Althans dat leid ik af uit paragraaf 2 van het aanvullend verweerschrift.
28 Gedragsregels voor advocaten 1992. Hierin zijn voor advocaten en procureurs in acht te nemen gedragsregels neergelegd.
29 Zoals louter aanwezigheid van de griffier indien partijen daar nadrukkelijk om verzoeken of het fenomeen van de 'griffier op afroep' indien het op dicteren van het proces-verbaal aankomt.
30 Deze verplichting bestaat niet als de rechter een minderjarige hoort op grond van art. 809 Rv., zie HR
24 december 1986, NJ 1977, 385. Zie voorts Kamerstukken II, 26 855, 1999-2000, nr. 3, p. 91.
31 Zie bijv. de conclusie van Van Soest vóór HR 23 juli 1984, NJ 1985, 50 m.nt. G; HR 26 november 2004,
NJ 2005, 25; HR 23 december 2005, NJ 2006, 31.
32 Vgl. HR 17 december 2004, NJ 2005, 511 m.nt. DA en HR 13 juli 2001, NJ 2001, 513.
33 Zie bijv. HR 29 januari 1988, NJ 1988, 440.
34 In de zaak die leidde tot HR 8 juli 1981, NJ 1983, 229 m.nt. WHH ontbrak bij de betekening van de cassatiedagvaarding op de laatste dag van de cassatietermijn, de laatste bladzijde van deze dagvaarding en werd de bladzijde eerst vijf dagen later - met inbegrip van een weekend - bij herstelexploit betekend aan de verweerder in cassatie. Naar het oordeel van de Hoge Raad waren door de eiser tot cassatie geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van het beginsel dat aanvulling of uitbreiding van de voorgestelde middelen na het verstrijken van de termijn voor het cassatieberoep niet kan worden toegelaten. In zijn conclusie vóór dit arrest verwees A-G Ten Kate naar de toenmalige rechtspraak in rekestzaken waar de betrokken partij een nadere termijn wordt gegund i.v.m. het te laat ter beschikking komen van de volledige tekst van de te bestrijden uitspraak of van een proces-verbaal. Heemskerk voegt daarin in zijn noot nog andere uitspraken toe. Te late afgifte van het te bestrijden arrest vormt wel een bijzondere omstandigheid, zie HR 25 mei 1979, NJ 1979, 515 en HR 10 oktober 1986, NJ 1987, 122.
35 Zie HR 24 december 1976, NJ 1977, 385 m.nt. WHH; HR 12 januari 1979, NJ 1979, 522 m.nt. WHH; HR 19 november 1982, NJ 1983, 100; HR 10 oktober 1986, NJ 1987, 121 (over appel); HR 26 november 2004, NJ 2005, 25; HR 23 december 2005, NJ 2006, 31.
36 Uit de context is duidelijk dat in het p-v ten onrechte staat vermeld dat de advocaat van de man aan het woord is.
37 Ondanks de devolutieve werking van het appel had de advocaat van de vrouw er m.i. verstandig aan gedaan dit verweer in appel te herhalen of ernaar te verwijzen.