ECLI:NL:PHR:2007:BB3036

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
5 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R07/135HR
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheidsduur machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak, die betrekking heeft op de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz), heeft de rechtbank op 12 april 2007 een machtiging tot voortgezet verblijf verleend aan betrokkene, geboren in 1933, met een geldigheidsduur tot uiterlijk 12 april 2012. De rechtbank oordeelde dat betrokkene al meer dan 30 jaar in een psychiatrische inrichting verblijft en dat er geen uitzicht is op herstel. De afdeling waar betrokkene verblijft, is een psycho-geriatrische afdeling voor ouderen, wat volgens de rechtbank voldoet aan de vereisten van een verpleeginrichting in de zin van art. 17 lid 4 Bopz. De rechtbank bepaalde de geldigheidsduur van de machtiging op vijf jaar, ondanks dat de officier van justitie in cassatie had geklaagd over deze lange termijn.

De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte een machtiging voor vijf jaar heeft verleend. Volgens art. 17 lid 3 Bopz mag de machtiging tot voortgezet verblijf maximaal een jaar duren, tenzij aan specifieke voorwaarden is voldaan. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank de situatie van betrokkene niet correct had ingeschat, aangezien het verblijf in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis niet gelijkgesteld kan worden met een verblijf in een verpleeginrichting. De Hoge Raad heeft de bestreden beschikking vernietigd en zelf de zaak afgedaan door een machtiging tot voortgezet verblijf voor de duur van twee jaren te verlenen, eindigend op 12 april 2009.

De conclusie van de Hoge Raad strekt tot vernietiging van de eerdere beschikking van de rechtbank en tot het verlenen van een nieuwe machtiging tot voortgezet verblijf, met inachtneming van de geldigheidsduur zoals bepaald in de wet.

Conclusie

R07/135HR
Mr. F.F. Langemeijer
Parket, 24 augustus 2007
Conclusie inzake:
Officier van Justitie te Rotterdam
tegen
[Verweerder]
In deze Bopz-zaak gaat het om de geldigheidsduur van de verleende machtiging tot voortgezet verblijf.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. Op 28 maart 2007 heeft de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam de rechtbank aldaar verzocht een machtiging te verlenen tot het voortgezet verblijf van [verweerder] (hierna: betrokkene) in het psychiatrisch ziekenhuis Delta Psychiatrisch Centrum te Poortugaal.
1.2. De rechtbank heeft op 12 april 2007 betrokkene, geboren in 1933, en zijn raadsman en de behandelend psychiater gehoord. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank een machtiging tot voortgezet verblijf verleend met een geldigheidsduur tot uiterlijk 12 april 2012. Na te hebben vastgesteld dat aan de eisen van art. 15 lid 2 Wet Bopz is voldaan, overwoog de rechtbank:
"Betrokkene verblijft al ruim 30 jaar in een psychiatrische inrichting. [Betrokkene 1] [de behandelend arts, noot A-G] heeft verklaard dat de afdeling waar betrokkene verblijft een psycho-geriatrische afdeling is, bestemd voor ouderen, waarbij de nadruk ligt op verblijf en verzorging zonder dat uitzicht is op herstel en terugkeer naar de maatschappij. In het geval van betrokkene is geen behandeling meer mogelijk. Deze afdeling voldoet daarmee naar het oordeel van de rechtbank materieel aan de vereisten van een verpleeginrichting in de zin van art. 17 lid 4 BOPZ. Het jaarlijks verhoor wordt door betrokkene naar hij verklaart als bezwarend ervaren. De rechtbank zal in verband met het vorenstaande de geldigheidsduur van de te verlenen machtiging bepalen op 5 jaar."
1.3. Namens de officier van justitie is - tijdig - beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. In het cassatiemiddel wordt geklaagd dat de rechtbank een machtiging heeft verleend voor de duur van vijf jaren, wat een langere termijn is dan de Wet Bopz toestaat.
2.2. Art. 17 lid 3 Wet Bopz bepaalt dat de machtiging tot voortgezet verblijf een geldigheidsduur heeft van ten hoogste een jaar na haar dagtekening (onverminderd het bepaalde in de artikelen 48 en 49, die betrekking hebben op ontslag uit het ziekenhuis). Indien het verblijf van een persoon in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van rechterlijke machtigingen als bedoeld in de artikelen 2, 15 en 18 Wet Bopz zonder onderbreking ten minste vijf jaren heeft geduurd, kan een machtiging tot voortgezet verblijf worden verleend met een geldigheidsduur van ten hoogste twee jaren (art. 19 Wet Bopz).
2.3. Slechts indien het verzoek van de officier van justitie betrekking heeft op een machtiging tot voortgezet verblijf in een zwakzinnigeninrichting of een verpleeginrichting kan, indien te verwachten valt dat de omstandigheden, bedoeld in art. 2, tweede lid, zich zullen blijven voordoen, een machtiging worden verleend met een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaren (art. 17 lid 4 Wet Bopz). Het onderhavige verzoek heeft niet betrekking op een machtiging tot voortgezet verblijf in een zwakzinnigeninrichting of een verpleeginrichting, maar op het voortgezet verblijf van betrokkene in een (algemeen) psychiatrisch ziekenhuis.
2.4. Het oordeel van de rechtbank berust kennelijk op de gedachte dat het verblijf op een afdeling van een (algemeen) psychiatrisch ziekenhuis die bestemd is voor ouderen, waar de nadruk ligt op verblijf en verzorging zonder dat uitzicht bestaat op herstel en terugkeer naar de maatschappij, kan worden gelijkgesteld met het verblijf in een verpleeginrichting en dat daarom art. 17 lid 4 Wet Bopz overeenkomstig kan worden toegepast. Uit HR 25 november 2005, NJ 2007, 4 (BJ 2006, 4 m.nt. red.) volgt dat - en waarom - deze gedachte onjuist is. De door de rechtbank genoemde omstandigheid dat het jaarlijks verhoor door betrokkene als bezwarend wordt ervaren, wat daarvan zij, brengt hierin geen verandering.
2.5. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen door, na vernietiging van de bestreden beschikking, alsnog een machtiging tot voortgezet verblijf te verlenen voor de duur van twee jaren, te rekenen vanaf de beschikking van de rechtbank, dus eindigend op 12 april 2009(1).
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot afdoening van de zaak als aangegeven in alinea 2.5 hiervoor.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Zie voor de berekening van deze termijn: HR 8 juni 2007, NJ 2007, 323.