ECLI:NL:PHR:2007:BB3036
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Geldigheidsduur machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis
In deze zaak, die betrekking heeft op de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz), heeft de rechtbank op 12 april 2007 een machtiging tot voortgezet verblijf verleend aan betrokkene, geboren in 1933, met een geldigheidsduur tot uiterlijk 12 april 2012. De rechtbank oordeelde dat betrokkene al meer dan 30 jaar in een psychiatrische inrichting verblijft en dat er geen uitzicht is op herstel. De afdeling waar betrokkene verblijft, is een psycho-geriatrische afdeling voor ouderen, wat volgens de rechtbank voldoet aan de vereisten van een verpleeginrichting in de zin van art. 17 lid 4 Bopz. De rechtbank bepaalde de geldigheidsduur van de machtiging op vijf jaar, ondanks dat de officier van justitie in cassatie had geklaagd over deze lange termijn.
De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte een machtiging voor vijf jaar heeft verleend. Volgens art. 17 lid 3 Bopz mag de machtiging tot voortgezet verblijf maximaal een jaar duren, tenzij aan specifieke voorwaarden is voldaan. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank de situatie van betrokkene niet correct had ingeschat, aangezien het verblijf in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis niet gelijkgesteld kan worden met een verblijf in een verpleeginrichting. De Hoge Raad heeft de bestreden beschikking vernietigd en zelf de zaak afgedaan door een machtiging tot voortgezet verblijf voor de duur van twee jaren te verlenen, eindigend op 12 april 2009.
De conclusie van de Hoge Raad strekt tot vernietiging van de eerdere beschikking van de rechtbank en tot het verlenen van een nieuwe machtiging tot voortgezet verblijf, met inachtneming van de geldigheidsduur zoals bepaald in de wet.