ECLI:NL:PHR:2007:BA7692
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Machielse
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen voor bijkomende straffen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2007 uitspraak gedaan over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. De verdachte was eerder door het Gerechtshof te 's-Gravenhage veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, met een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid als sancties. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, maar er was meer dan acht maanden verstreken tussen het instellen van het cassatieberoep en de ontvangst van de stukken door de Hoge Raad, wat een schending van de redelijke termijn betekende. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien de opgelegde straffen, er geen aanleiding was om aan het oordeel dat de redelijke termijn was overschreden enige rechtsgevolg te verbinden. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat, hoewel de redelijke termijn was overschreden, er in dit geval geen strafvermindering nodig was, behalve voor de bijkomende straf van de ontzegging van de rijbevoegdheid. De Hoge Raad besloot dat de bijkomende straf moest worden verminderd om de inbreuk op het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn te compenseren. Dit arrest benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen daarvan voor de opgelegde straffen.