ECLI:NL:PHR:2007:BA7670

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02313/06
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in strafzaken

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte, die eerder door het Gerechtshof te Amsterdam was veroordeeld voor overtreding van het bepaalde in artikel 21 van het RVV 1990. De verdachte was op 13 oktober 2005 veroordeeld tot een geldboete van EUR 459,- of subsidiair negen dagen hechtenis. De raadsman van de verdachte, mr. P.J. Stronks, heeft op 17 mei 2006 beroep in cassatie ingesteld. Echter, het hof heeft vastgesteld dat de verdachte voorafgaand aan de zitting op de hoogte was van de terechtzitting, wat betekent dat hij niet-ontvankelijk kan worden verklaard in zijn cassatieberoep. Dit oordeel is gebaseerd op een faxbericht dat door de raadsman naar het hof is verzonden, waarin werd aangegeven dat noch de raadsman noch de verdachte ter zitting aanwezig zou zijn. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 september 2007 bevestigd dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het cassatieberoep, omdat hij niet tijdig beroep heeft ingesteld. De conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden is dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep, en dit oordeel wordt volledig onderschreven. De zaak illustreert de belangrijke rol van tijdige kennisgeving en aanwezigheid bij rechtszittingen in het strafrecht.

Conclusie

Nr. 02313/06
Mr Machielse
Zitting 12 juni 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte op 13 oktober 2005 voor "Overtreding van het bepaalde in artikel 21 van het RVV 1990" veroordeeld tot het betalen van een geldboete van EUR 459,-, subsidiair negen dagen hechtenis.
2. Mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld. Mr. P.J. Stronks, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1. Om aan de bespreking van het middel toe te kunnen komen, dient eerst de vraag naar de ontvankelijkheid bevestigend te worden beantwoord. In dit kader merk ik het volgende op.
3.2. Blijkens het verkort proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 oktober 2005 is door de raadsman van de verdachte, mr. P.J. Stronks, advocaat te Amsterdam en tevens steller van het middel, vóór de terechtzitting een faxbericht naar het hof gezonden. De inhoud van dat faxbericht luidt, voor zover van belang, als volgt:
"Inzake: [verdachte]/OM (appèl)
(...)
Amsterdam, 13 oktober 2005
Geachte heer/mevrouw,
In bovengenoemde zaak welke hedenmiddag dient om 14.45 bij uw Hof in de 19e kamer deel ik u mede dat ondergetekende noch cliënt ter zitting aanwezig zal zijn.
Vriendelijk verzoek ik u recht te doen op de stukken."
3.3. Op 17 mei 2006 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een begeleidend schrijven van de griffier van het hof, M. Nagtegaal, d.d. 17 juli 2006, zijn noch de bewijsmiddelen, noch de redengevende feiten en omstandigheden in het arrest opgenomen en is volstaan met de inzending van een verkort proces-verbaal van de terechtzitting, nu de beslissing van de Hoge Raad vermoedelijk zal zijn dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het cassatieberoep.
Kennelijk is het faxbericht van de raadsman door het hof opgevat als een omstandigheid als bedoeld in art. 432, eerste lid, onder c, Sv, te weten dat de verdachte van tevoren op de hoogte is geweest van de nadere terechtzitting in hoger beroep van 13 oktober 2005, nu hij kennelijk contact heeft gehad met zijn raadsman, waarop deze raadsman het hof kon mededelen dat hij noch zijn cliënt ter zitting zal verschijnen.(1) Daardoor kon door of namens de verdachte slechts tot 28 oktober 2005 beroep in cassatie worden ingesteld. Ik kan dat oordeel van het hof volledig onderschrijven.
4. Deze conclusie strekt ertoe dat verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Vgl. HR 11 mei 1999, LJN ZD5378 (nr. 110.956, niet gepubliceerd) en HR 14 mei 2002, LJN AE1308.