1 Zie voor het beroep hierop door HBU rov. 6-11 van de beschikking van het hof.
2 Zie voor het beroep hierop door HBU rov. 14 van de beschikking van het hof.
3 Zie voor het beroep hierop door HBU rov. 23-24 van de beschikking van het hof.
4 Zie voor het beroep hierop door HBU rov. 14-18 van de beschikking van het hof.
5 Zie over art. 843a Rv overigens inmiddels de recente monografie van J.R. Sijmonsma, Art. 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ont(k)leed, Nijmegen 2007, met name pp. 57-58. De auteur bespreekt daar Dexia-rechtspraak; meer in het bijzonder het verweer van Dexia (en HBU) dat het inzageverzoek op basis van de Wbp het bepaalde in art. 843a Rv op onaanvaardbare wijze zou doorkruisen. 'Ik heb geen enkele uitspraak gevonden waarin dit verweer is gehonoreerd. Elk gerecht overweegt terecht min of meer dat uit niets blijkt dat art. 843a Rv een speciesbepaling zou zijn die in de weg staat aan de mogelijkheid om langs andere wegen gegevens te verzamelen. (...) Aldus staat als een paal boven water dat in elk geval de feitenrechters van oordeel zijn dat art. 35 Wbp en art. 843a Rv zonder meer naast elkaar kunnen bestaan waarbij een op het ene artikel gebaseerde vordering niet kan worden beperkt op gronden ontleend aan het andere artikel.'
6 Ontleend aan rov. 2.1 t/m 2.5 van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 oktober 2005, waarnaar ook het hof in rov. 2 van zijn beschikking verwijst, alsmede aan rov. 2 onder a t/m d van 's hofs beschikking.
7 Zie mede rov. 2 sub d van de beschikking van het hof.
8 Deze datum wordt vermeld in rov. 1.1 van de beschikking van de rechtbank.
9 Vgl. rov. 3 van de beschikking van het hof.
10 Aldus rov. 4, eerste alinea, van de beschikking van het hof. Rov. 5.6, tweede alinea, van de beschikking van de rechtbank luidt m.i. genuanceerder. Ik kom hierop terug in nr. 5.11.
11 Zie rov. 5.10 van de beschikking van de rechtbank.
12 Zie rov. 2 onder b van de beschikking van het hof, of hiervóór, nr. 2.4.
13 De beschikking van het hof is gepubliceerd in NJF 2006, 510 en in JOR 2006, 293 m.nt. C.W.M. Lieverse.
14 Het verzoekschrift tot cassatie, gericht tegen de beschikking van het hof d.d. 22 augustus 2006, is op 22 november 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
15 De voetnotennummering is niet synchroon; dat was trouwens ook niet (onderling) het geval in de conclusies in de zaken R06/045HR en R06/046HR.
16 Stb. 302, zoals nadien gewijzigd, laatstelijk bij de wet van 22 december 2005, Stb. 2006, 24. Ik vermeld hier reeds drie boeken over de Wbp: J.E.J. Prins & J.M.A. Berkvens (red.), Privacyregulering in theorie en praktijk, 3e druk 2002; J.M.A. Berkvens & R.J.M. van der Horst, Wet bescherming persoonsgegevens, Leidraad voor de praktijk (losbladige uitgave Kluwer), en (recent verschenen) S.M. Huydecoper (red.),Wet bescherming persoonsgegevens en ICT, 2006, waarin hoofdstuk 2 geheel gewijd is aan de Wbp.
17 PbEG L281/31.
18 Ingekort ten opzichte van de conclusies in de zaken R06/045HR en R06/046HR (vgl. 4.1).
19 Vgl. de MvT bij w.v. 13872 ('Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de grondrechten'), TK 1975-1976, p. 42: 'De grote en niet altijd voorzienbare mogelijkheden van aantasting van de persoonlijke levenssfeer door het vastleggen van persoonsgegevens roept de vraag op of moet worden bevorderd dat de burger voor zijn belangen ter zake kan opkomen, in dier voege dat hij ervan kan kennis nemen welke gegevens over hem zijn vastgelegd en dat hem de gelegenheid tot verbetering wordt geboden.'
20 MvT bij w.v. 25 892, TK 1997-1998, nr 3, pp. 9-10, 18-20, 157.
21 Uit de MvT blijkt dat art. 35 Wbp aansluit bij art. 29 WPR (zie TK 1997-1998, 25 892, nr. 3, pp. 157-158).
22 TK 1986-1987, 19 095, nr. 6, pp. 57-58.
23 Rank en Haasjes verwijzen - ter ondersteuning van hun standpunt dat een betrokkene bij een verzoek om inzage geen recht heeft op afschriften/kopieën van documenten waarin zijn persoonsgegevens zijn opgenomen - naar een andere passages uit de WPR-wetsgeschiedenis: het antwoord van de minister van justitie op een Kamervraag van het Eerste Kamerlid Wagemakers (W.A.K. Rank en A.J. Haasjes, Misbruik van de Wbp in civiele procedures tegen financiële instellingen, Tijdschrift voor financieel recht 2005, p. 372). Deze verwijzing biedt m.i. evenwel geen steun voor hun opvatting, omdat de betreffende discussie tussen de minister en Wagemakers duidelijk op een misverstand berustte. Wagemakers begreep dat de minister betoogde dat indien iemand zich tot een bank wendt met de vraag welke informatie de bank van hem heeft, de bank volgens de minister dan niet alleen de actuele informatie zou moeten geven maar ook alles wat in het archief ter zake voorkomt. Uit het antwoord van de minister blijkt dat er sprake was van een communicatiestoring: 'Nee, want de informatie waarover wij spreken, is niets anders dan het historisch verloop van de rekening-courant, waarvan iedereen zelf alle gegevens altijd thuisgestuurd gekregen heeft. Als iemand een kredietdossier heeft laten aanleggen, is dat een ander verhaal. Maar dit dossier pleegt dan, zolang de desbetreffende kredietrelatie duurt, in het actuele bestand voorhanden te zijn. Ik had het gevoel dat de heer Wagemakers informeerde naar de situatie waarin een cliënt in een simpele, eenvoudige rekeningcourantrelatie staat tot de bank en de bank beleefdheidshalve dagafschriften naar de cliënt stuurt, zodat hij weet of hij rood staat of niet. (...) Als de cliënt vraagt welke gegevens de bank heeft, dan is het antwoord van de bank: Niet meer dan wat wij u nu al jaar en dag eens per week toesturen' (EK 1987-1988, 19 095, nr. 14, pp. 589-590).
Van den Bergen meent daarentegen dat de wetsgeschiedenis van de WPR aanknopingspunten biedt voor het standpunt dat het recht op inzage wél het recht op kopieën omvat. Daartoe verwijst hij naar de volgende passage: 'De omstandigheid dat de geregistreerde recht heeft op een volledig overzicht, staat er verder niet aan in de weg dat hij zijn verzoek op bepaalde gegevens kan toespitsen. Evenzo is het denkbaar, dat een onderscheid wordt gemaakt tussen gegevens die zonder meer en gegevens die, omdat zij moeilijker bereikbaar zijn, alleen op daartoe strekkend verzoek worden verstrekt. Daarover zal dan wel voldoende openheid moeten bestaan. Op deze wijze zal in de praktijk een redelijk evenwicht kunnen worden gevonden, zonder dat aan de rechten van de geregistreerde afbreuk wordt gedaan.' (A.J.E. van den Bergen, De Wet bescherming persoonsgegevens in de financiële procespraktijk, Tijdschrift voor financieel recht 2005, p. 304).
24 Dat dit niet in dezelfde mate geldt voor herkomst van de gegevens, blijkt al uit art. 35 lid 2 (in fine).
25 Vgl. ook hierna, nr. 5.25.
26 Thans bepaalt art. 39 Wbp dat de verantwoordelijke voor een bericht als bedoeld in art. 35 Wbp een kostenvergoeding van de betrokkene (die een inzage verzoek heeft gedaan) kan verlangen. Conform het Besluit kostenvergoeding rechten betrokkene Wbp (Stb. 2001, 305) bedraagt de vergoeding € 0,23 per pagina, met een maximum van € 4,50 per bericht. Dit maximum geldt ook wanneer een bericht op een andere gegevensdrager dan papier wordt verstrekt. Wanneer het afschrift meer beslaat dan 100 pagina's of bestaat uit een afschrift van een, vanwege de aard van de verwerking, moeilijk toegankelijke gegevensverwerking, mag een maximum bedrag worden gevraagd van € 22,50. Het hof verwijst in de onderhavige zaak naar voornoemd Besluit in rov. 27 van de bestreden beschikking.
27 'U spreekt met Verkade', of omgekeerd 'Dag meneer Verkade/spreek ik met meneer Verkade.'
28 Omdat de CAO-norm bij de uitleg van een schriftelijke overeenkomst meer in aanmerking komt in het geval niet beide partijen bij de totstandkoming daarvan betrokken zijn geweest. In HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493, m.nt. C.E. du Perron, heeft de Hoge Raad een nadere invulling gegeven aan deze uitlegmethode. Zie over de CAO-maatstaf (en de verhouding tot de zgn. Haviltex-norm) voorts: Asser-Hartkamp 4-II, 2005, nrs. 286a en 286b.
29 Daargelaten dat het onaannemelijk is dat het CBP in zo'n geval de verklaring ex art. 25 zal geven.
30 De Gedragscode is (o.m.) te raadplegen op de website van het College Bescherming Persoonsgegevens: www.cpb.nl onder 'wetten en zelfregulering'; 'Gedragscodes'. Zij is ook opgenomen in Berkvens & Van der Horst, a.w. (voetnoot 16) onder VI.B.2.
31 Het CBP heeft op 27 januari 2003 verklaard dat deze Gedragscode een juiste uitwerking vormt van de Wbp en andere wettelijke bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens (zie Stcrt. 2003, 23, p. 16).
32 Vgl. het summiere nr. 5.1 van de conclusies in de zaken R06/045HR en R06/046HR.
33 MvT bij w.v. 25 892, TK 1997-1998, nr. 3, p. 5.
34 Ik sluit aan bij de in het middel onderstreepte passage.
35 Zie hierboven nrs. 4.18h-4.18i.
36 Vgl. hierboven nrs. 4.7 e.v. (met name nr. 4.10, terzake van enige parlementaire discussie).
37 De enige mij bekende infractieprocedure is die van de Commissie tegen de Staat Luxemburg, wegens te late implementatie: zie HvJ EG 4 oktober 2001, C-450/00, Jur. 2001, p. I-7069.
38 De teksten van de hier genoemde wetten kunnen worden gevonden op de website van de Europese Commissie: www.ec.europa.eu; interne markt; protection of rights; data protection; status of implementation of Directive 95/46/EC.
39 D. de Bot, Verwerking van persoonsgegevens, 2001, p. 233. Volgens De Bot is het zelfs mogelijk om de mee te delen informatie te 'moduleren' door bepaalde inlichtingen schriftelijk te verstrekken en de betrokkene er daarbij op te wijzen dat hij van de andere gegevens mondeling kennis kan krijgen.
40 Ook de tekst van deze wet kan worden geraadpleegd op de website van de Europese Commissie; zie voetnoot 38.
41 Durant vs. FSA; Case No: B2/2002/2636 van 8 december 2003; zie over deze uitspraak nader J.M.A. Berkvens, Durant vs. FSA, Privacy & Informatie, 2004 (3), pp. 110-113.
42 In lid 3 van paragraaf 34 staat dat 'Die Auskunft schriftlich wird erteilt, soweit nicht wegen der besonderen Umstände eine andere Form der Auskunfterteilung angemessen ist.'
43 Loi nº 78-17 van 6 januari 1978, als gewijzigd door Loi nº 2004-801 van 6 augustus 2004.
44 Althans onder het laatste lid (5) van art. 39.
45 Zie http://www.cnil.fr/index.php?id=1982. In het verzoekschrift tot cassatie (nr. 16) wordt zijdens HBU op deze website gewezen. De tekst in het Frans heb ik niet kunnen vinden.
46 Ley Orgánica 15/1999 de 13 diciembre de Proteccion de Datos de Caractér Personal.
47 De toelichting in het cassatieverzoekschrift gaat in nrs. 18-19 (p. 17) nog in op de situatie in Italië, waar aanspraak op kopieën alleen zou bestaan in gevallen waarin het terugvinden van de data 'too difficult' is. Ik heb geen gelegenheid gehad om zelf Italiaanse bronnen te bestuderen.
48 TK 1997-1998, 25 892, nr. 3, p. 171.
49 Zie art. 51 Wbp.
50 De brief van 3 september 2004 is tevens op internet te raadplegen: www.cbpweb.nl. (kenmerk: z2003-1617). Het CBP heeft zijn standpunt ten aanzien van de wijze waarop Dexia aan de inzageverzoeken ex art. 35 Wbp voldoet nader onderbouwd in een brief (aan Dexia) van 13 oktober 2004 (kenmerk: z2003-1617). Deze brief is eveneens te vinden op voormelde website. Beide brieven zijn ook door [verweerder] c.s. in het onderhavige geding gebracht als resp. productie 7 en 8 bij hun verzoekschrift in eerste aanleg.
51 Zie p. 3 van de brief van het CBP aan Dexia van 13 oktober 2004. Zie voor de vindplaats van deze brief de vorige voetnoot.
52 Zie p. 12 van de brief van 3 september 2004.
53 Zie p. 2 van de eerder genoemde brief van 13 oktober 2004.
54 Ingekort ten opzichte van de conclusies in de zaken R06/045HR en R06/046HR (vgl. 4.1).
55 Ik wijs in dit verband ook op EHRM 7 juli 1989, NJ 1991, 649, m.nt. EJD (Gaskin), waarin - kort samengevat - een inzagerecht in het eigen kinderbeschermingsdossier op basis van art. 8 EVRM aan de orde was, en waarbij de toekenning van dat recht niet afhankelijk werd gesteld van een wens tot eventuele rectificatie.
56 Dat de verzoeker in casu daarop geen aanspraak kon maken, doet aan bovenstaande vooropstelling niet af.
57 Ik kan terzijde nog wijzen op HR 3 juni 2005 (R04/072; A./Stichting Sint Jans Gasthuis). Die zaak betrof de vraag of een bepaald dossier, waarvan inzage was gevraagd, onder de werkingssfeer van de Wbp viel (des neen).
58 Zie voor in sommige opzichten uitgebreidere besprekingen van de verschillende gerechtelijke uitspraken in Dexia-zaken de eerder genoemde artikelen: Van den Bergen, Tijdschrift voor financieel recht 2005, pp. 296-306; Rank/Haasjes, Tijdschrift voor financieel recht 2005, pp. 370-379; Holvast, Computerrecht 2005, pp. 323-327 (annotatie); Zwenne/Webbink, P&I 2006, pp. 2-8; Van Schoonhoven, Computerrecht 2006, pp. 200-205. Zie ook nr. 4.38a.
59 NJF 2006, 191; dit is de thans in cassatie onder nr. R06/045HR aanhangige procedure.
60 JOR 2006, 129, m.nt. P.J. van der Korst.
61 Zie rov. 4.4 van die beschikking.
62 Zie rb. Almelo 14 februari 2005, JOR 2005, 75 (rov. 14).
63 In dezelfde zin rb. Utrecht 12 januari 2005, NJF 2005, 93 (rov. 3.8) met de toevoeging dat dit anders is indien de telefoongesprekken op digitale of schriftelijke wijze zijn vastgelegd en persoonsgegevens betreffen.
64 Deze uitspraak van de rb. Almelo dateert ook van 14 februari 2005, LJN AS5909 (zie rov. 5.3).
65 Vgl. de in voetnoot 58 genoemde publicaties.
66 Rechtbank Amsterdam 19 mei 2005, Computerrecht 2005, nr. 49, p. 320, m.nt. J. Holvast.
67 Zie rov. 3.6 van deze uitspraak.
68 Rb. Zwolle 9 maart 2005, LJN AS9407 (rov. 4.8) en Rb. Rotterdam 20 mei 2005, LJN AT8525 (rov. 4.5.2). Uit Rb. 's-Hertogenbosch 31 maart 2005, LJN AT3148 - een zaak die zich buiten de 'Dexia-sfeer' afspeelde - kan m.i. worden afgeleid dat deze rechtbank dezelfde mening was toegedaan. In die zaak ging het om een verzoek tot het verstrekken van een afschrift van een proces-verbaal.
69 De niet gepubliceerde uitspraken hebben de zaaknummers BAN 03-1128; BAN 03-1072 en BAN 03-1131. [verweerder] c.s. hebben in de onderhavige procedure ook naar deze drie vrijwel identieke uitspraken van de Geschillencommissie verwezen; o.m. in nr. 50 van hun verweerschrift in principaal appel, tevens voorwaardelijk incidenteel appelschrift. De uitspraak met zaaknummer BAN 03-1131 hebben zij als productie 9 bij hun verzoekschrift in eerste aanleg in het geding gebracht.
70 De Geschillencommissie voegde hier nog aan toe dat dit slechts geldt voor zover het Dexia krachtens art. 8.5.1 van de Gedragscode is toegestaan telefoongesprekken op te nemen en dat buiten deze bepaling vallende telefoongesprekken moeten worden gewist.
71 Vgl. ook voetnoot 58.
72 Rank/Haasjes, a.w. (noot 23, 2005)), pp. 370-379.
73 Van den Bergen, a.w. (noot 23, 2005), pp. 296-306.
74 J.M.A. Berkvens, WBPerikelen; inzage, inzicht of overzicht?, Privacy & informatie, 2005 (3), p. 119-121.
75 Zwenne/Webbink, a.w. (noot 58, 2006), pp. 2-8.
76 Zie zijn noot onder Rb. Amsterdam 19 mei 2005 in Computerrecht, 2005, nr. 49, p. 325. Het betoog van Holvast - dat onder de WPR algemeen werd erkend dat het recht op inzage het recht op kopie(ën) inhield - grijpt terug op het commentaar van Holvast in de (oude) losbladige WPR, Verwante regelgeving bij art. 29, Wet politieregisters, aant. 1.3, waar staat dat 'een belangrijk verschil met de WPR [is] dat (op basis van de Wet politieregisters; toevoeging A-G) geen afschrift of kopie van de gegevens kan worden verkregen.'
77 Zie pp. 325-326 van de in de vorige voetnoot genoemde annotatie.
78 C.W.M. Lieverse, De rol van de Wet bescherming persoonsgegevens in procedures tegen financiële instellingen, in 10 jaar "JOR"Alsnog geannoteerd, 2006, p. 109 e.v. (114-115).
79 David Bainbridge, EC Data Protection Directive, 1996, p. 162.
80 Boardman, R. et al, Encyclopedia of Data Protection & Privacy, Sweet & Maxwell, par. 2-274/3.
81 De toelichting bij het middel, nr. 25 op p. 19, bevestigt dit.
82 Vgl. ook supra nr. 4.11 e.v.
83 Vgl. in dit verband het dictum van 's hofs beschikking.
84 De toelichting bij het middel, nr. 25 op p. 19, bevestigt dit.
85 Zie Verweerschrift in principaal appel tevens voorwaardelijk incidenteel appelschrift, p. 43 e.v., nr. 137 e.v. (De voorwaardelijk incidentele grieven werden later onvoorwaardelijk gemaakt, zie supra nr. 3.7).
86 Vgl. H. Oudelaar, Civielrechtelijke executiegeschillen, diss. Leiden 1992, p. 319.
87 Vgl. na HR 3 januari 1964, NJ 1964, 445 m.nt. GJS (Lexington) bijv. HR 5 april 2002 (C00/197), NJ 2003, 356 m.nt. Gielen, IER 2002, nr. 37, p. 225 m.nt. HMHS en HR 15 april 2005, (C03/230), NJ 2006, 55 m.nt. Gielen.
88 Vlg. Oudelaar, a.w., waar hij op p. 318 e.v. de gronden bespreekt waarop de executierechter in de executie mag ingrijpen. Eén van de door hem besproken gronden is 'een onduidelijke executoriale titel'. In dit verband merkt Oudelaar (p. 319) op dat het geen nader betoog behoeft dat rechters zo veel mogelijk moeten voorkomen dat door hen gewezen vonnissen voor meer dan een uitleg vatbaar zijn. Oudelaar verwijst in dit verband tevens (in voetnoot 130) naar H.J. Snijders (Troubles en doubles in het burgerlijk procesrecht, Inaugurele rede Rotterdam, 1995, p. 24), die er (ook) voor pleit dat rechters in hun vonnissen aan partijen optimale duidelijkheid - zo nodig ambtshalve - verstrekken, zodat latere executiegeschillen zo veel mogelijk vermeden worden.
89 Ik verwijs andermaal naar nr. 4.11 e.v.
90 Vgl. supra nrs. 4.8 en 4.18h, alsmede de argumentatie van het College Bescherming Persoonsgegevens, aangehaald in nr. 4.27.
91 Vgl. hierbij het citaat in nr. 4.39b.
92 Zie hierboven de nrs. 4.25-4.26.
93 TK 1998-1999, 25 892, nr. 6, p. 47-48.
94 Tenzij een beroep op (een van) de weigeringsgronden als bedoeld in art. 43 Wbp opgaat.
95 Zie art. 8.5.3 van de Gedragscode, zoals hiervoor onder 4.18 geciteerd.
96 Vgl. nr. 4.28 en vgl. voorts mijn bijdrage in Prins & Berkvens, Privacyregulering in theorie en praktijk, 3e druk 2002, pp. 69-73, alsmede de rechtspraak als vermeld in de 'oude' losbladige 'Wet persoonsregistraties - Leidraad voor de praktijk' bij art. 29 WPR (p. I.Art.29. Jur - 13 e.v.).