ECLI:NL:PHR:2007:AZ2723
Parket bij de Hoge Raad
- M. de Vries Lentsch-Kostense
- Rechtspraak.nl
Huwelijksvermogensrecht en de uitleg van periodiek verrekenbeding in echtscheidingsprocedure
In deze zaak gaat het om de vermogensrechtelijke afwikkeling van een huwelijk dat is ontbonden door echtscheiding. Partijen, de man en de vrouw, zijn op 13 februari 1987 onder huwelijkse voorwaarden met elkaar in het huwelijk getreden. Het huwelijk is ontbonden op 7 oktober 2003 na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 20 juni 2003. De huwelijkse voorwaarden bevatten een periodiek verrekenbeding, dat de partijen verplicht om hun netto-inkomsten uit arbeid bij helfte te verdelen. De vrouw is maat in een maatschap van kinderartsen en heeft haar aandeel in de maatschap gefinancierd met een lening, waarvan de rente en aflossing zijn voldaan vanaf een gezamenlijke bankrekening. De man stelt dat de waarde van de goodwill van de onderneming van de vrouw verrekend moet worden, terwijl de vrouw betoogt dat deze goodwill niet voor verrekening in aanmerking komt.
De rechtbank heeft in een eerdere beschikking bepaald dat de vrouw aan de man een bedrag van € 16.945 moet voldoen ter zake van de verrekening van een schenking van de ouders van de man, die is aangewend voor de verbouwing van de echtelijke woning. Het hof heeft deze beschikking vernietigd en bepaald dat de vrouw aan de man € 6.806,71 moet vergoeden, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft geoordeeld dat de kosten van de goodwill, die zijn betaald van de gezamenlijke rekening, niet kunnen worden aangemerkt als te zijn verricht uit onverteerde inkomsten in de zin van de huwelijkse voorwaarden.
In cassatie wordt de uitleg van het begrip "netto-inkomsten" uit arbeid in de huwelijkse voorwaarden aan de orde gesteld. Het hof heeft geoordeeld dat de waarde van de goodwill niet voor verrekening in aanmerking komt, omdat de kosten van de goodwill als kosten van de onderneming zijn aangemerkt en niet uit overgespaarde inkomsten zijn betaald. De man heeft cassatieberoep ingesteld tegen deze beslissing, maar het hof heeft zijn oordeel gehandhaafd. De conclusie van de Procureur-Generaal is om het principale beroep te verwerpen.