ECLI:NL:PHR:2007:AZ1706

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03546/05
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • M.J. Wortel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de appeldagvaarding wegens onjuist adres bij hoger beroep

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verzoeker is veroordeeld tot acht weken gevangenisstraf wegens bijstandsfraude. De verzoeker had hoger beroep ingesteld en daarbij een adres in Nederland opgegeven. Echter, de appeldagvaarding is verzonden naar een briefadres in Luxemburg, wat leidde tot de vraag of deze dagvaarding rechtsgeldig was betekend. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerder arrest en oordeelt dat het oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend, onbegrijpelijk is zonder nadere motivering. De Hoge Raad verklaart de appeldagvaarding om doelmatigheidsredenen nietig.

De zaak begint met de verzoeker die op 10 mei 2000 hoger beroep instelt, waarbij hij een adres in Nederland opgeeft. Het Hof had eerder de appeldagvaarding nietig verklaard omdat deze alleen aan de griffier was uitgereikt, zonder dat er een bekend adres van de verzoeker in Nederland was. De verzoeker had een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie overgelegd, waaruit bleek dat hij naar een briefadres in Luxemburg was vertrokken. De dagvaarding voor de zitting van het Hof op 9 mei 2001 vermeldde dit briefadres, maar de vraag was of de dagvaarding naar het juiste adres was verzonden.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad concludeert dat de dagvaarding nietig is, omdat de verzoeker bij het instellen van hoger beroep een adres in Nederland had opgegeven. De Hoge Raad oordeelt dat de verzoeker door het verzuim om de dagvaarding naar het juiste adres te zenden, niet in zijn belangen is geschaad. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep, maar de Hoge Raad benadrukt dat de eerste twee middelen voor afdoening in aanmerking komen met een korte motivering.

Conclusie

Griffienr. 03546/05
Mr. Wortel
Zitting:31 oktober 2006
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage waarbij verzoeker wegens "Enig gegeven verzwijgen, met het oogmerk om aldus voor zichzelf of voor degene voor wie hij optreedt bijstand of hogere bijstand te verkrijgen dan wel te behouden, meermalen gepleegd" is veroordeeld tot acht weken gevangenisstraf.
2. Namens verzoeker heeft mr J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, een schriftuur houdende cassatiemiddelen ingediend.
3. Het eerste middel faalt omdat het opgeven van een onjuist adres, in ieder geval bij de toepassing van de strafbaarstelling van 'bijstandsfraude', kan worden gelijkgesteld met het verzwijgen van het werkelijke, feitelijke, woonadres.
4. Het tweede middel faalt omdat het Hof, door als bewijsmiddel 1 te vermelden "geschriften, te weten kopieën van formulieren rechtmatigheidsonderzoek RWW" betreffende zekere periode "met als inhoud de opgave van de verdachte als zijn adres: [c-straat 1] te [plaats] respectievelijk [d-straat 1] te [plaats]" de voor het bewijs relevant geachte inhoud van dit bewijsmiddel - het adres dat verzoeker aan de uitkerende instantie heeft opgegeven - naar behoren heeft weergegeven.
5. Het derde middel bevat de klacht dat de dagvaarding om in hoger beroep terecht te staan ten onrechte voor geldig (uitgereikt) is gehouden, aangezien die dagvaarding is verzonden naar een postadres in het buitenland, terwijl verzoeker bij het instellen van hoger beroep een adres in Nederland heeft opgegeven.
6. Uit de aan de Hoge Raad gezonden stukken blijkt het volgende.
Op 10 mei 2000 heeft verzoeker hoger beroep ingesteld en daarbij, blijkens de hiervan opgemaakte akte, een adres in [plaats] opgegeven.
Bij arrest van 5 januari 2001 heeft het Hof de appèldagvaarding nietig verklaard, aangezien die dagvaarding uitsluitend aan de griffier was uitgereikt in verband met het ontbreken van een bekend adres van verzoeker in Nederland, ofschoon bij de stukken was gevoegd een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Amsterdam, waarin is te vinden dat verzoeker is 'vertrokken naar een briefadres' in Luxemburg.
Vervolgens is verzoeker gedagvaard voor een zitting van het Hof van 9 mei 2001, naar aanleiding waarvan de thans bestreden uitspraak is gewezen. Deze dagvaarding vermeldt het aan de GBA van Amsterdam ontleende briefadres in Luxemburg, en de akte van betekening houdt in dat de dagvaarding vanwege het ressortsparket als gewone brief naar dat buitenlandse adres is verzonden.
7. Aangezien de opgave uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Amsterdam, gedateerd 22 december 2000, inhoudt dat verzoeker op 23 april 1999 is vertrokken naar het briefadres in Luxemburg, en verzoeker na deze datum van uitschrijving, te weten op 10 mei 2000, een adres in Nederland heeft opgegeven, lijkt het middel terecht te zijn voorgesteld. Uit die latere opgave van een (feitelijk) adres in Nederland had het Hof immers moeten opmaken dat verzoeker zich op dat adres voor kennisgevingen van justitie bereikbaar hield.
8. Naar mijn inzicht behoeft dit in deze zaak evenwel niet tot cassatie te voeren. In verband met de betekening van de in art. 435 Sv bedoelde aanzegging zijn namelijk uittreksels uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Amsterdam verkregen, gedateerd 13 februari en 6 maart 2006, waarin is vermeld dat verzoeker inderdaad ingeschreven heeft gestaan op het [plaats]se adres dat hij bij het instellen van hoger beroep noemde, maar dat die inschrijving op 23 april 1999 is beëindigd in verband met vertrek naar Luxemburg.
9. Het komt mij voor dat op grond van deze opgaven kan worden aangenomen dat verzoeker bij het instellen van hoger beroep een adres heeft genoemd dat toen in werkelijkheid al niet meer het zijne was, zodat hij door het verzuim een exemplaar van de appèldagvaarding naar dat adres te zenden niet in zijn belangen kan zijn geschaad.
10. In ieder geval de eerste twee middelen lenen zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering.
11. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,