ECLI:NL:PHR:2007:AZ0614

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/272HR
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaringsprocedure na executoriaal derdenbeslag met betrekking tot vorderingen van de geëxecuteerde

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Ontvanger van de Belastingdienst tegen de Coöperatieve Groente- en Fruitveiling vereniging "De Kerseboom" B.A. Het betreft een verklaringsprocedure na een executoriaal derdenbeslag dat is gelegd op vorderingen van de geëxecuteerde, Agri, op de derde-beslagene, de Veiling. De kern van het geschil is of de Veiling op het moment van beslaglegging een schuld had aan Agri, en of er sprake was van een toekomstige vordering die rechtstreeks voortvloeit uit een bestaande rechtsverhouding.

De feiten zijn als volgt: de Veiling heeft op 11 juli 1996 beslag gelegd op een bedrag van f 2.136.000,- dat Agri aan de Veiling verschuldigd zou zijn. Dit bedrag was het resultaat van de verkoop van tuinbouwproducten door Agri via de Veiling. Echter, vóór het beslag had Agri het bedrag teruggestort naar de Veiling, maar dit bedrag was niet bijgeschreven op de rekening van de Veiling vanwege een blokkering door de Rabobank. De rechtbank oordeelde dat de Veiling niet had bewezen dat zij het bedrag aan Agri verschuldigd was, en veroordeelde de Veiling tot betaling aan de Ontvanger.

In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de Veiling de verplichting tot betaling aan Agri had voldaan vóór het beslag, en dat er geen nieuwe verplichting tot terugbetaling was ontstaan door de terugstorting. De Ontvanger heeft cassatie ingesteld, waarbij hij betoogt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen vordering van Agri op de Veiling bestond ten tijde van het beslag. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet voldoende heeft onderzocht of er verbintenisrechtelijk op het tijdstip van beslaglegging een vordering van Agri op de Veiling tot terug-terugbetaling bestond. De conclusie is dat het bestreden arrest moet worden vernietigd en de zaak moet worden verwezen naar een ander gerechtshof voor nader onderzoek.

Conclusie

C05/272HR
Mr. F.F. Langemeijer
Zitting 20 oktober 2006
Conclusie inzake:
Ontvanger van de Belastingdienst/Oost-Brabant
tegen
Coöperatieve Groente- en Fruitveiling vereniging "De Kerseboom" B.A.
Dit cassatieberoep betreft een verklaringsprocedure na een executoriaal derdenbeslag. Heeft de derde-beslagene met betrekking tot een heen en weer overgemaakt bedrag een schuld aan de geëxecuteerde? Zo niet, is dan sprake van een toekomstige schuld aan de geëxecuteerde welke rechtstreeks voortvloeit uit een ten tijde van het beslag al bestaande rechtsverhouding?
1. De feiten en het procesverloop
1.1. In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten zoals vastgesteld in het tussenvonnis in eerste aanleg(1) en in rov. 4.1.2 - 4.1.5 en 4.3 van het bestreden arrest. Zij komen in het kort op het volgende neer(2):
1.1.1. De in Polen gevestigde onderneming Agriculture International Sp.Z.O.O. (hierna kortweg: Agri) verkoopt tuinbouwproducten. Voor zover de verkoop geschiedt via de veiling van verweerster in cassatie (hierna: de Veiling), draagt de Veiling de opbrengst af aan Agri.
1.1.2. Eiser tot cassatie (hierna: de Ontvanger(3)) heeft bij exploot van 11 juli 1996 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Veiling ten laste van Agri (art. 475 Rv). Dit beslag geschiedde uit hoofde van een dwangbevel tot verhaal van een vordering van de Ontvanger op Agri ten bedrage van f 8.345.053,-, te vermeerderen met rente en kosten(4).
1.1.3. Op 19 juni, 26 juni en 4 juli 1996, dus voorafgaand aan het beslag, heeft de Veiling in het kader van de bestaande overeenkomst (zie 1.1.1) betalingen aan Agri verricht van in totaal f 2.136.000,-. Agri heeft deze betalingen ontvangen op haar bankrekening in Polen. Om haar moverende redenen(5) heeft Agri aan haar bank in Polen opdracht gegeven het bedrag van f 2.136.000,- terug te storten op de bankrekening van de Veiling bij de Rabobank te Mierlo.
1.1.4. Kort na de genoemde beslaglegging had het bestuur van de Veiling de bankrekening van de Veiling bij de Rabobank te Mierlo geblokkeerd.
1.1.5. Als gevolg van deze blokkering is het door Agri (terug) overgemaakte bedrag van f 2.136.000,- door de Rabobank te Mierlo niet bijgeschreven op de bankrekening van de Veiling, maar geboekt op een door de bank zelf gehouden rekening, de zgn. "verschillenrekening".
1.1.6. De directeur van de Rabobank te Mierlo heeft na vaststelling van de blokkering op 12 juli 1996 contact opgenomen met de directeur van de Veiling over de bestemming van het door Agri overgemaakte bedrag. De directeur van de Veiling heeft - volgens de vaststelling van het hof(6) - hem toen te kennen gegeven dat het bedrag niet van de Veiling was(7).
1.1.7. De Ontvanger heeft op 17 juli 1996 te 11.00 uur opnieuw uit kracht van eerdergenoemd dwangbevel executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Veiling ten laste van Agri.
1.1.8. Op 17 juli 1996 te 11.30 uur heeft de directeur van de Rabobank te Mierlo opdracht gegeven het bedrag van f 2.136.000,- (verminderd met f 9,80 voor kosten telegiro, aldus een bedrag van f 2.135.990,20) over te maken van de "verschillenrekening" van de Rabobank te Mierlo naar de bankrekening die Agri aanhield bij de Rabobank te Nuenen.
1.2. De Veiling heeft op 8 augustus 1996 een verklaring als bedoeld in art. 476a Rv afgelegd, waarin zij opgaf op 11 juli 1996, respectievelijk op 17 juli 1996, aan Agri een bedrag van f 1.238.050,22 verschuldigd te zijn. In nadere verklaringen op 1 en 8 oktober 1996 heeft de Veiling opgegeven dat zij op de genoemde data f 1.566.469,28 aan Agri verschuldigd was(8).
1.3. De Ontvanger heeft de juistheid van de verklaringen van de Veiling betwist. Hij heeft aangevoerd dat de Veiling op de beslagdata, naast het door haar opgegeven bedrag, ook het bovengenoemde bedrag van f 2.135.990,20 aan Agri verschuldigd was.
1.4. Op 2 oktober 1996 heeft de Ontvanger de Veiling gedagvaard voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch tot het doen van gerechtelijke verklaring van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen en, kort samengevat, tot betaling of afgifte van hetgeen volgens de vaststelling van de rechtbank aan de Ontvanger zal blijken toe te komen (art. 477a Rv).
1.5. De Veiling heeft - voor zover thans nog van belang - als verweer aangevoerd dat zij schulden aan Agri heeft gehad van in totaal f 2.136.000,-, ter zake van de veilingopbrengst van tuinbouwproducten van Agri, maar dat deze schulden door betaling teniet zijn gegaan vóórdat het beslag werd gelegd. Ten tijde van de beslagen had Agri geen vordering van f 2.136.000,- op de Veiling. Agri heeft het door haar ontvangen bedrag van f 2.136.000,- weliswaar willen terugstorten op de bankrekening van de Veiling, maar dat is niet gelukt: het bedrag is nimmer op de bankrekening van de Veiling bijgeschreven.
1.6. De rechtbank heeft op 4 juni 1999 een tussenvonnis gewezen, waarin zij overwoog:
"5.8.7. Met betrekking tot het bedrag van f. 2.135.990,20 is in geschil tussen de ontvanger en de veiling of de veiling aan de Rabobank Mierlo heeft verzocht dat bedrag hetzij naar de bankrekening van Agri in Polen te retourneren hetzij over te maken naar de rekening van Agri bij de gedaagde bank. Indien zou komen vast te staan dat de veiling inderdaad een dergelijk verzoek heeft gedaan, heeft zij over dat bedrag beschikt, en was zij in eigen visie derhalve bevoegd om daarover als rechthebbende ten gunste van haar cliënt Agri te beschikken. Dan valt dat bedrag onder het beslag. Op grond van datgene wat partijen over en weer terzake hebben gesteld, heeft het er vooralsnog de schijn van dat zij bedoeld verzoek aan de Rabobank Mierlo heeft gedaan. De veiling zal in de gelegenheid gesteld worden te bewijzen dat zij een dergelijk verzoek niet heeft gedaan."
1.7. Na verhoor van getuigen achtte de rechtbank in haar eindvonnis van 22 februari 2002 de Veiling niet geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs. Vervolgens heeft de rechtbank de door de Veiling afgelegde verklaring ondeugdelijk bevonden en de Veiling veroordeeld tot betaling aan de Ontvanger in hoofdsom van f 3.702.459,48(9) (omgerekend in euro: € 1.680.102,86).
1.8. De Veiling heeft tegen beide vonnissen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het hof heeft op 14 juni 2005 een tussenarrest gewezen(10).
1.9. Met betrekking tot de vraag of de Veiling, naast het door haar opgegeven bedrag, ook f 2.135.990,20 aan de Ontvanger moet afdragen heeft het hof het volgende overwogen:
- partijen verschillen van mening over de vraag of het bedrag van f 2.136.000,- door de overschrijving van Agri ter beschikking van de Veiling is gekomen (rov. 4.4);
- de Rabobank te Mierlo is het door Agri overgemaakte bedrag, dat als gevolg van de blokkering niet kon worden bijgeschreven op de bankrekening van de Veiling, aanvankelijk gaan houden voor de Veiling als degene voor wie het bestemd was (rov. 4.4.1);
- de mededeling op 12 juli 1996 van de Veiling aan de Rabobank te Mierlo, dat het bedrag niet van de Veiling was, had tot gevolg dat de bank het bedrag niet langer voor de Veiling maar voor de afzender (Agri) ging houden (rov. 4.4.2);
- hieruit leidt het hof af dat het bedrag op 12 juli 1996 - dus eerst ná het eerste beslag - tot het vermogen van de Veiling is gaan behoren en op diezelfde dag - dus nog vóór het tweede beslag (vgl. rov. 4.6) - weer uit het vermogen van de Veiling is geraakt (rov. 4.4.3).
1.10. Het hof heeft geconstateerd dat de schulden van de Veiling aan Agri ten bedrage van f 2.136.000,- uit hoofde van de contractuele verplichting tot afdracht van veilingopbrengsten, rechtsgeldig zijn voldaan vóórdat het eerste beslag werd gelegd (rov. 4.7.1). De stelling van de Ontvanger dat door de (terug)betaling van genoemd bedrag door Agri aan de Veiling (wederom) een schuld van de Veiling aan Agri ontstond die rechtstreeks voortvloeit uit een ten tijde van het beslag tussen Agri en de Veiling reeds bestaande rechtsverhouding, werd door het hof verworpen (rov. 4.7.2). Subsidiair heeft de Ontvanger zich beroepen op een vóór het eerste beslag tussen Agri en de Veiling gemaakte bijzondere afspraak die aan de terugstorting door Agri ten grondslag zou liggen en een betalingsverplichting voor de Veiling deed ontstaan (rov. 4.7.3). Met betrekking tot die afspraak heeft het hof aan de Ontvanger bewijs opgedragen.
1.11. De Ontvanger heeft tegen dit arrest - tijdig - beroep in cassatie ingesteld(11). De Veiling heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk laten toelichten, met re- en dupliek.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. Beslag kan worden gelegd op "vorderingen die de geëxecuteerde op derden mocht hebben of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen" (art. 475 lid 1 Rv). Het beslag wordt gelegd onder de desbetreffende derde(n). Een betaling door de derde-beslagene gedaan in weerwil van het beslag kan niet tegen de beslaglegger worden ingeroepen, tenzij de derde-beslagene heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden gevergd om de betaling te voorkomen (art. 475h lid 1 Rv).
2.2. In dit geding moet, voor ieder beslag afzonderlijk, worden beoordeeld of de geëxecuteerde (Agri) ten tijde van het beslag een vordering op de derde-beslagene (de Veiling) had van f 2.136.000,-, min f 9,80, althans een vordering zou verkrijgen rechtstreeks uit een ten tijde van het beslag bestaande rechtsverhouding(12).
2.3. In het debat spelen drie mutaties van f 2.136.000,- een rol:
a. de initiële betalingen door de Veiling van, in totaal, f 2.136.000,- op de Poolse bankrekening van Agri, voorafgaand aan het eerste beslag; de Veiling was dit bedrag aan Agri verschuldigd ter zake van de opbrengst van de verkoop van de tuinbouwproducten van Agri;
b. de betalingsopdracht waarmee Agri haar bank opdracht heeft gegeven tot overmaking van f 2.136.000,- op de rekening van de Veiling; dit bedrag is weliswaar door de Rabobank te Mierlo ontvangen, maar vanwege de blokkering niet bijgeschreven op de rekening van de Veiling; (deze mutatie is in de gedingstukken aangeduid als `de terugbetaling');
c. een door de Ontvanger gestelde verplichting van de Veiling om het vanuit Polen overgemaakte bedrag van f 2.136.000,- wederom aan Agri te doen toekomen (deze is in de gedingstukken ook wel aangeduid als de verplichting tot `terug-terugbetaling').
2.4. Onderdeel 1 is gericht tegen de rov. 4.4.2 en 4.4.3, waarvan de inhoud reeds verkort is weergegeven. Het valt uiteen in vier subonderdelen, die in de s.t. van de Ontvanger (2.12) als volgt zijn samengevat:
- subonderdeel 1.1 klaagt dat in verband met het girale betalingsverkeer voor een goederenrechtelijke benadering, zoals gekozen door het hof, geen ruimte is;
- subonderdeel 1.2 betoogt dat in elk geval de regels omtrent houderschap en bezit die zijn neergelegd in de artikelen 3:111 en 3:115 BW niet toegepast kunnen worden op andere goederen dan zaken en vorderingen aan toonder;
- subonderdeel 1.3 betoogt dat een rekeninghouder zich niet op voorhand en door een enkele mededeling aan zijn (eigen) bank kan `verzetten' tegen creditering van zijn rekening en dat een dergelijk `verzet' slechts de vorm kan krijgen van een terugboeking achteraf (in dit geval: door de Veiling aan Agri);
- subonderdeel 1.4 voegt een afsluitende (motiverings-)klacht toe.
2.5. Subonderdeel 1.1 klaagt in het bijzonder dat het hof in de bestreden overwegingen miskent dat een girale betaling niet ertoe leidt dat de bank een bedrag voor de begunstigde (de schuldeiser) gaat houden. Daarvan uitgaande, is volgens de Ontvanger ook het oordeel onjuist dat de Veiling door haar mededeling op 12 juli 1996 aan de bank kon bewerkstelligen dat de bank het door Agri vanuit Polen overgemaakte bedrag niet langer voor de Veiling, maar voor Agri hield.
2.6. De klacht is m.i. gegrond. Het middelonderdeel maakt terecht bezwaar tegen een `goederenrechtelijke benadering'(13), die ervan uitgaat dat de bank een bepaalde hoeveelheid geld of enige andere zaak voor de Veiling is gaan houden. Er is op 12 juli 1996 helemaal geen zaak in het vermogen van de Veiling gekomen, noch daaruit verdwenen. Weliswaar zijn gevallen voorstelbaar, waarin van belang is tot wiens vermogen een bepaalde vordering behoort, maar zulke gevallen zijn hier niet aan de orde. Zo kan bijvoorbeeld, wanneer onder een schuldenaar beslag is gelegd op een zaak of vordering aan toonder, een geschil ontstaan over de vraag of deze zaak in het vermogen van de geëxecuteerde valt dan wel toekomt aan een derde die zich tegen de executie verzet. De vraag of de vordering op de Veiling in het vermogen van Agri viel behoefde in dit geding geen beslissing.
2.7. Een girale betaling heeft niet tot gevolg dat de bank(14) een zaak of een afgescheiden som (giraal of chartaal) geld gaat houden voor de begunstigde: er is geen sprake van een afgescheiden vermogen. Evenmin is bij een girale betaling sprake van een cessie door de schuldenaar aan de schuldeiser van een vordering op de bank. Een girale betaling is een verbintenisrechtelijke rechtsfiguur. Een girale betaling pleegt veelal te worden beschouwd als het voldoen van een verbintenis tot betaling van een geldsom, waarbij de schuldenaar - bij wijze van betaling - aan zijn schuldeiser een vordering op een bank of giro-instelling verschaft en de bank of giro-instelling zich voor dat bedrag tot schuldenaar van de schuldeiser maakt(15).
2.8. De vraag, of op het tijdstip van beslaglegging een vordering van de geëxecuteerde (Agri) op de derde-beslagene (de Veiling) bestond, moet worden beantwoord aan de hand van het verbintenissenrecht. Indien de door het hof gekozen maatstaf - viel het bedrag ten tijde van de beslaglegging in het vermogen van de Veiling? - niet het juiste criterium is, welke maatstaf moet dan wel worden gehanteerd?
2.9. In feitelijke aanleg is de Ontvanger voor twee ankers gaan liggen. In de eerste plaats heeft de Ontvanger gesteld dat de initiële betalingen door de Veiling van in totaal f 2.136.000,- door Agri niet zijn geaccepteerd en - in de onderlinge rechtsverhouding tussen Agri en de Veiling - niet als een geldige betaling kunnen worden beschouwd. De Ontvanger verbond hieraan zijn gevolgtrekking dat de Veiling het bedrag van f 2.136.000,- schuldig is gebleven uit hoofde van de (hiervoor in rubriek 1.1.1 genoemde) overeenkomst. In die zienswijze was de Veiling dit bedrag ten tijde van de beslaglegging nog steeds aan Agri verschuldigd(16). Het hof heeft dit standpunt van de Ontvanger verworpen in rov. 4.7.1 in verbinding met rov. 4.3. Het hof gaat ervan uit dat de initiële betalingen aan Agri rechtsgeldig zijn geschied. Hieruit volgt het oordeel dat de contractuele verplichting van de Veiling tot betaling van de desbetreffende veilingopbrengsten aan Agri teniet is gegaan vóórdat op 11 juli 1996 het eerste beslag werd gelegd.
2.10. In de tweede plaats heeft de Ontvanger gesteld dat als gevolg van de terugbetaling door Agri een (nieuwe) verplichting voor de Veiling is ontstaan om het bedrag van f 2.136.000,- wederom aan Agri te betalen (zij het ditmaal op de Nederlandse bankrekening van Agri; overigens is voor het bestaan van een verplichting tot terug-terugbetaling niet essentieel op welke wijze het bedrag wordt terug-terugbetaald).
2.11. De Veiling heeft deze stelling bestreden. Van een verplichting tot terug-terugbetaling kan volgens de Veiling geen sprake zijn, omdat het door Agri vanuit Polen overgemaakte bedrag nimmer is bijgeschreven op de bankrekening van de Veiling. Hierna heeft het debat zich geconcentreerd op het standpunt van de Ontvanger, dat van een verplichting van de Veiling tot terug-terugbetaling reeds sprake kan zijn vóórdat het bedrag is bijgeschreven op de bankrekening van de Veiling. De Ontvanger ziet als beslissend moment voor het ontstaan van de vordering op de Veiling: het tijdstip waarop het door Agri vanuit Polen overgemaakte bedrag door de Rabobank te Mierlo werd ontvangen. Vanaf dat moment had de Veiling een vordering op deze bank tot creditering van haar bankrekening. In ieder geval kan de Veiling volgens de Ontvanger haar bankrekening niet `blokkeren', in die zin dat zij op deze wijze de overmaking door Agri - en daaraan gekoppeld het ontstaan van een verplichting tot terug-terugbetaling aan Agri - zou kunnen verhinderen.
2.12. De rechtsgrond van de gestelde verplichting tot `terug-terugbetaling' wordt in de gedingstukken weliswaar aangestipt, maar is m.i. niet goed uit de verf gekomen. In dit stadium staat niet vast dat tussen Agri en de Veiling een nadere overeenkomst is gesloten die ertoe strekte dat Agri het op haar Poolse bankrekening ontvangen bedrag zou terugbetalen op de bankrekening van de Veiling en dat de Veiling zich jegens Agri verplichtte om dit bedrag door te storten op de rekening van Agri bij de Rabobank te Nuenen. Omtrent het bestaan van een dergelijke afspraak heeft het hof aan de Ontvanger bewijs opgedragen. Indien moet worden aangenomen dat de gestelde `terugbetaling' door Agri zonder rechtsgrond is geschied, zou sprake kunnen zijn van een vordering van Agri jegens de Veiling uit onverschuldigde betaling in de zin van art. 6:203 BW. Een onverschuldigde betaling verplicht de ontvanger tot teruggave van een gelijk bedrag.
2.13. Art. 6:203 BW veronderstelt dat zonder rechtsgrond een betaling heeft plaatsgevonden. Wanneer is bij een girale betaling sprake van `betaling'? Vaststaat dat Agri aan haar Poolse bank opdracht heeft gegeven tot overmaking van f 2.136.000,- aan de Veiling. Art. 6:114 lid 1 BW, dat regelt op welke wijze een schuldenaar zijn schuld mag voldoen, bepaalt:
"Bestaat in een land waar de betaling moet of mag geschieden ten name van de schuldeiser een rekening, bestemd voor girale betaling, dan kan de schuldenaar de verbintenis voldoen door het verschuldigde bedrag op die rekening te doen bijschrijven, tenzij de schuldeiser betaling op dit rekening heeft uitgesloten."
Het eerste lid van art. 6:114 BW spreekt van "op die rekening te doen bijschrijven". Het tweede lid van art. 6:114 bepaalt nader dat de betaling geschiedt op het tijdstip waarop de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd. In de rechtsverhouding tussen schuldenaar en schuldeiser wordt de girale betaling als voltooid beschouwd zodra de bank- of girorekening van de schuldeiser met het verschuldigde bedrag is gecrediteerd(17).
2.14. Het voorgaande lijkt het standpunt van de Veiling te ondersteunen: het bedrag van f 2.136.000,-, ten aanzien waarvan Agri aan de bank opdracht tot betaling had gegeven, is niet bijgeschreven op de rekening van de Veiling. De Ontvanger heeft echter erop gewezen, dat art. 6:114 BW een algemene regel geeft waarop uitzonderingen mogelijk zijn(18). In de tweede plaats dient de regel van het tweede lid voorzichtig te worden gehanteerd bij de beantwoording van beslagvragen. Zo is, bij de beantwoording van de vraag of een derdenbeslag ook een bedrag omvat ten aanzien waarvan de derde-beslagene vóór het beslag opdracht tot betaling aan de schuldenaar (tevens schuldeiser van de derde-beslagene) heeft gegeven, doch op het tijdstip van beslaglegging nog geen bijschrijving op de girorekening van de schuldenaar heeft plaatsgevonden, het tijdstip van bijschrijving niet beslissend geacht: zie HR 21 maart 1969, NJ 1969, 304 m.nt. GJS, en tegenwoordig: art. 475h Rv. Beslissend is daar: of de derde-beslagene heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden gevergd om de betaling te voorkomen.
2.15. Art. 6:114 lid 1 BW impliceert dat een schuldeiser - in zijn rechtsverhouding tot de schuldenaar - een betaling op zijn girorekening kan uitsluiten. Wanneer de schuldenaar de uitsluiting negeert en tóch een bedrag overmaakt op de desbetreffende girorekening van de schuldeiser, is de betaling een feit zodra de bank uitvoering heeft gegeven aan de betalingsopdracht van de schuldenaar en het bedrag heeft bijgeschreven op de girorekening van de schuldeiser. De bank staat buiten de eventuele afspraken tussen de schuldenaar en de schuldeiser. In de vakliteratuur wordt wel aangenomen dat hij die bij een bank of giro-instelling een girorekening opent, jegens de bank bij voorbaat instemt met iedere tegoedboeking op deze rekening. Wanneer op deze rekening een betaling binnenkomt die de begunstigde niet op deze rekening had willen ontvangen, kan hij niet van de bank eisen dat de boeking wordt gestorneerd(19). Er zit derhalve niets anders op dan dat hij de bank opdracht geeft het tegen zijn wil ontvangen bedrag terug te betalen aan degene die de girale betaling had verricht. In zoverre heeft de Ontvanger gelijk met zijn stelling dat een schuldeiser ongewenste bijschrijvingen op zijn girorekening niet kan tegenhouden.
2.16. In de rechtsverhouding tussen een rekeninghouder en zijn bank is mogelijk dat een girorekening wordt opgeheven. Indien na de opheffing bij de bank een betalingsopdracht binnenkomt tot storting op deze girorekening, zal de uitvoering van die betalingsopdracht in de regel worden geweigerd, omdat zij niet langer mogelijk is. In het interbancair verkeer kan zo nodig een stornering van de boeking plaatsvinden.
2.17. Het is denkbaar dat een rekeninghouder met zijn bank overeenkomt dat de bank tijdelijk geen bij- of afboekingen op de girorekening zal verrichten. De bank houdt de inkomende betalingsopdrachten dan voor enige tijd vast. Wanneer de blokkade eindigt doordat de bankrekening weer wordt geactiveerd, geeft de bank alsnog uitvoering aan de vastgehouden betalingsopdrachten door bijschrijving op de rekening van de begunstigde rekeninghouder.
2.18. Bij het vaststellen van de rechtsgevolgen van een dergelijke blokkade, dient onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds de rechtsverhouding tussen de bank en de opdrachtgever tot betaling (in casu: tussen de bank en Agri) en anderzijds de rechtsverhouding tussen de bank en de houder van de rekening, waarop het bedrag volgens de betalingsopdracht had moeten worden gestort (in casu: tussen de bank en de Veiling).
2.19. In de eerstgenoemde rechtsverhouding lijkt mij duidelijk dat, wanneer de bank de betalingsopdracht niet kan uitvoeren omdat de bankrekening van de bestemmeling geblokkeerd is, de bank het desbetreffende bedrag niet ad calendas graecas kan vasthouden. In een dergelijke situatie heeft de opdrachtgever tot betaling een vordering jegens de bank (als opdrachtnemer bij de betalingsopdracht) dat het desbetreffende bedrag weer op zijn - des opdrachtgevers - bankrekening wordt teruggeboekt.
2.20. Dit kan anders komen te liggen indien de bank het bedrag ter beschikking heeft gesteld van de houder van de rekening waarop het bedrag volgens de betalingsopdracht had moeten worden gestort, in die zin dat uitsluitend van de toestemming van deze afhankelijk is of het bedrag ook daadwerkelijk op die rekening wordt bijgeschreven. Hoewel de eventuele afspraken hierover worden gemaakt in de rechtsverhouding tussen de bank en de begunstigde rekeninghouder, kunnen zij m.i. tot gevolg hebben dat in alle betrokken rechtsverhoudingen (opdrachtgever/bank, bank/begunstigde, opdrachtgever/begunstigde) de betaling als `verricht' wordt beschouwd op het tijdstip waarop niet langer de bank, maar de begunstigde rekeninghouder degene is die beslist of het bedrag wordt bijgeschreven op zijn rekening. In dat geval zou de opdrachtgever tot betaling (Agri), indien de betalingsopdracht onverschuldigd werd gegeven, rechtstreeks jegens de Veiling een vordering tot (terug-terug-)betaling kunnen hebben. Zo kan het ontstaan van de gestelde vordering op de Veiling vóór de bijschrijving liggen.
2.21. Het voorgaande brengt m.i. mede dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven. Na verwijzing zal alsnog moeten worden onderzocht of verbintenisrechtelijk op het tijdstip van beslaglegging een vordering van Agri op de Veiling tot terug-terugbetaling bestond. In dat verband zal tevens moeten worden onderzocht of laatstbedoelde vordering vóór het tijdstip van beslaglegging teniet is gegaan; dit laatste komt tevens aan de orde in de tweede klacht in subonderdeel 1.2.
2.22. De primaire klacht in subonderdeel 1.2 houdt in dat de regels van art. 3:111 en 3:115 BW niet (ook niet bij wijze van analogie) kunnen worden toegepast op een bank die uit hoofde van een rekeningovereenkomst een bedrag verschuldigd is aan de rekeninghouder, omdat de bank niet een bedrag houdt voor een ander(20). Deze klacht bouwt voort op subonderdeel 1.1 en deelt het lot daarvan.
2.23. Volgens de tweede klacht in subonderdeel 1.2 heeft het hof niet vastgesteld - en valt ook niet in te zien dat rechtens mogelijk zou zijn - dat en hoe de Veiling het bedrag van f 2.136.000,- dat de bank volgens het hof voor de Veiling hield, aan Agri heeft overgedragen. De enkele mededeling van de Veiling aan de bank "dat het geld niet van haar was" is volgens de Ontvanger niet toereikend voor zulk een overdracht. Ook deze klacht is m.i. terecht voorgesteld.
2.24. Subonderdeel 1.3 klaagt dat het hof heeft miskend dat een rekeninghouder zich niet op voorhand en door een enkele mededeling aan zijn (eigen) bank kan "verzetten" tegen een creditering van zijn rekening. Is de rekeninghouder het niet eens met een bijschrijving, dan kan een dergelijk "verzet" volgens het middel slechts de vorm krijgen van een terugboeking achteraf (in dit geval: een terugboeking door de Veiling naar Agri).
2.25. Deze kwestie kwam al aan de orde in alinea 2.15. Wanneer in de verbintenisrechtelijke rechtsverhouding tussen Agri en de Veiling een betaling op deze girorekening van de Veiling niet is toegestaan, behoeft dit voor de bank geen belemmering te zijn om het door hem ontvangen en voor de Veiling bestemde bedrag bij te schrijven op de rekening van de Veiling. Is de Veiling het niet eens met deze betaling, dan kan zij slechts opdracht aan de bank geven om het bedrag over te maken aan Agri. In zoverre is het uitgangspunt van dit middelonderdeel juist. Voor zover de Ontvanger hiermee wil zeggen dat rechtens niet mogelijk is dat een rekeninghouder zijn eigen rekening `blokkeert', gaat de klacht niet op. In de onderlinge rechtsverhouding tussen een rekeninghouder en zijn bank moet in beginsel mogelijk worden geacht dat de rekeninghouder met de bank afspreekt dat gedurende enige tijd op deze rekening geen mutaties worden verricht. De rechtsgevolgen voor de derde die opdracht geeft tot betaling op de geblokkeerde rekening, kwamen hiervoor reeds aan de orde. Subonderdeel 1.4, dat bij het vorige subonderdeel aansluit met een subsidiaire (motiverings-)klacht, behoeft geen afzonderlijke bespreking.
2.26. Onderdeel 2 heeft betrekking op een subsidiaire stelling van de Ontvanger: indien op het tijdstip van de beslagleggingen geen vordering van Agri op de Veiling bestond, had Agri ten minste een toekomstige vordering van f 2.136.000,- op de Veiling, die rechtstreeks voortvloeide uit een op het tijdstip van de beslaglegging bestaande rechtsverhouding. Het hof heeft dit standpunt verworpen in rov. 4.7.2.
2.27. Subonderdeel 2.1 klaagt dat de verwerping van deze stelling blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans ontoereikend is gemotiveerd. Ter onderbouwing is in het cassatiemiddel aangevoerd dat wanneer de Veiling aan Agri een bedrag betaalt en Agri dit bedrag om haar moverende redenen terugstort, zonder dat het hof vaststelt dat de Veiling dit bedrag onverschuldigd aan Agri heeft betaald, moet worden aangenomen dat de verplichting van de Veiling tot `terug-terugbetaling' rechtstreeks voortvloeit uit de eerder gesloten overeenkomst. Subonderdeel 2.2 voegt toe dat dit in ieder geval geldt in een geval als het onderhavige, waarin de Veiling op het tijdstip waarop het (eerste) beslag werd gelegd wist dat het op de Poolse bankrekening betaalde bedrag door Agri zou worden teruggestort.
2.28. Art. 475 Rv is totstandgekomen in het kader van de invoering van de Boeken 3 - 6 BW(21). De memorie van toelichting vermeldt onder meer:
"(...) dat in artikel 475 lid 1 ook is aangegeven in hoeverre ook toekomstige vorderingen onder het beslag vallen. De gekozen maatstaf eist dat de vordering rechtstreeks zal worden verkregen uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding. Dit komt neer op een handhaving van wat valt af te leiden uit de huidige rechtspraak, zij het dat deze in verband met de terminologie van de huidige wet hier juist spreekt van "reeds bestaande rechtsvorderingen"; men zie H.R. 7 juni 1929, N.J. 1929, 1285, en 25 februari 1932, N.J. 1932, 301. Een vordering uit huur of pacht of uit een andere overeenkomst die tot bepaalde toekomstige betalingen verplicht, valt onder het beslag, wanneer de overeenkomst reeds op het tijdstip van het beslag was tot stand gekomen. Maar wordt bijv. beslag gelegd op een giro- of een bankrekening, dan wordt alleen het op het tijdstip van het beslag aanwezige saldo getroffen, omdat later binnenkomende bedragen geen vorderingen opleveren die rechtstreeks worden verkregen uit de verhouding van de geëxecuteerde tot zijn giro-instelling of bank."(22)
In de MvA I is de voorgestelde regel nader toegelicht:
"Ter zake van de gronden waarop is gekozen voor voortzetting van de rechtspraak voor wat betreft het beslag op toekomstige vorderingen, wordt op het volgende gewezen. Enerzijds is het niet wenselijk geoordeeld om beslag op toekomstige vorderingen op ruime schaal toe te staan. Bij de andere beslagvormen is beslag op toekomstige goederen in het geheel niet mogelijk, ook waar overdracht bij voorbaat als toekomstig goed wèl is toegestaan. Een zodanig beslag zou neerkomen op een blokkering gedurende langere tijd van het toekomstige vermogen van de schuldenaar, dat deze voor zijn bedrijfsvoering of voor andere toekomstige voorzieningen nodig heeft. Een zodanige blokkering is een te ingrijpende maatregel geacht. Derhalve geldt alleen bij faillissementsbeslag dat het mede op het tijdstip van het tot stand komen van het beslag nog toekomstige goederen treft."(23)
2.29. Het feit dat tussen partijen enige rechtsverhouding bestaat is niet voldoende. Reeds in HR 25 februari 1932, NJ 1932, blz. 301 m.nt. PS, werd overwogen:
"dat, in verband met de strekking der wetsbepalingen die het beslag regelen, mag worden aangenomen, dat een vordering bij het leggen van het beslag in de zin van evenvermeld wetsartikel bestaat, indien zij haar onmiddellijken grondslag vindt in een rechtsverhouding, waarin degene, te wiens laste het beslag gelegd wordt, dan reeds staat tot hem, onder wien het gelegd wordt;
dat zoodanige grondslag niet reeds ligt in een bij het beslag tusschen hen bestaande rechtsverhouding, die voor den derden beslagene de verplichting medebrengt om gelden of goederen, die hij daarna ingevolge andere rechtshandelingen ten behoeve van den geëxecuteerde onder zich krijgt, aan deze af te dragen (...)".
2.30. Het hof heeft overwogen dat de in rov. 4.7.1 omschreven rechtsverhouding (kort gezegd: de verkoop op commissiebasis door de Veiling van tuinbouwproducten van Agri) meebrengt dat vorderingen van Agri op de Veiling ontstaan wanneer de Veiling door Agri aangeleverde producten verkoopt. De vordering van Agri waarop de Ontvanger zich in dit geding beroept - te weten een vordering die voortvloeit uit de beslissing van Agri om het op haar Poolse bankrekening ontvangen bedrag terug over te maken aan de Veiling - heeft volgens het hof geen betrekking op het betalingsverkeer ter zake van de op de veiling verkochte tuinbouwproducten. Zij is slechts het gevolg van deze bijzondere actie van Agri.
2.31. Dit oordeel, verweven met 's hofs waardering van de feiten, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. In de vakliteratuur wordt gewezen op het casuïstische karakter van de rechterlijke beslissing of sprake is van een toekomstige vordering welke rechtstreeks zal worden verkregen uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding(24). De A-G Huydecoper noteerde in voetnoot 56 van zijn conclusie voor HR 29 oktober 2004, NJ 2006, 203 m.nt. HJS, dat hem aannemelijk voorkwam "dat de mate van (onmiddellijk) verband tussen een eerder bestaande rechtsverhouding en een daaruit voortvloeiende vordering mede afhankelijk is van de bijzonderheden van het te beoordelen geval, en dat de feitelijke rechter in dit opzicht dus over een marge van feitelijke appreciatie beschikt". De bestreden beslissing behoefde m.i. geen nadere motivering om begrijpelijk te zijn.
2.32. De aangevoerde omstandigheid dat de Veiling op het tijdstip van het eerste beslag wist dat Agri het ontvangen bedrag zou terugstorten op een rekening van de Veiling brengt hierin geen verandering. De enkele wetenschap dat een betaling onderweg is schept nog geen rechtsverhouding waaruit een verplichting tot `terug-terugbetaling' voortvloeit. De slotsom is dat onderdeel 2 niet tot cassatie leidt.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Zie rov. 4.1 van het thans bestreden arrest, in verbinding met rov. 2.1 - 2.4 van het tussenvonnis van de rechtbank van 4 juni 1999.
2 In cassatie is alleen het geschil over de (hierna te bespreken) terugboeking van f 2.136.000,- aan de orde. In de feitelijke instanties waren ook andere geschilpunten aan de orde, waaronder de vraag of in de verklaring van de derde-beslagene rekening moet worden gehouden met opbrengsten welke zijn verkregen via de veiling Zuid-Oost-Nederland (ZON; grief 4) en het exacte tijdstip van een overboeking van f 732.000,- op de dag van beslaglegging.
3 Voorheen de Ontvanger van de Belastingdienst/Ondernemingen te Eindhoven.
4 Het verzet van Agri tegen dit dwangbevel heeft uiteindelijk geleid tot HR 19 oktober 2001, NJ 2002, 256 m.nt. J.W. Zwemmer onder nr. 257.
5 De mysterieuze aanduiding "om haar moverende redenen" is door het hof vermoedelijk overgenomen uit de CvD onder 8. Het hof heeft de redenen in het midden gelaten en in rov. 4.3, tweede punt, verwezen naar de overgelegde bescheiden. M.i. kan in cassatie veronderstellenderwijs worden aangenomen dat het Agri, nadat zij het bedrag van in totaal f 2.136.000,- had ontvangen op haar Poolse bankrekening, bij nader inzien (al dan niet om "valutatechnische redenen") beter uitkwam dat het geld werd teruggestort op de bankrekening van de Veiling om van daaruit - dus niet rechtstreeks vanuit Polen - te worden overgemaakt op een bankrekening die Agri in Nederland aanhield bij de Rabobank te Nuenen.
6 Zie rov. 4.3, vijfde punt.
7 Tussen partijen bestaat verschil van mening over de vraag of de directeur van de Veiling bovendien aan de directeur van de bank heeft gesuggereerd het bedrag te retourneren aan Agri, hetzij via Agri's rekening in Polen, hetzij via de rekening van Agri bij de Rabobank te Nuenen.
8 Tijdens de procedure is de Veiling teruggekomen op haar nadere verklaringen en teruggevallen op het aanvankelijk door haar opgegeven bedrag. Het hof is echter uitgegaan van het nader opgegeven bedrag; zie rov. 4.1.5 en rov. 4.2.2 van het bestreden arrest. In cassatie speelt dit een en ander geen rol meer.
9 Te weten: het nader (door de Veiling als verschuldigd aan Agri) opgegeven bedrag van f 1.566.469,28 plus het litigieuze bedrag van f 2.135.990,20).
10 LJN-nr. AT9929.
11 Art. 401a lid 2 Rv staat niet aan de ontvankelijkheid van dit cassatieberoep in de weg, nu het hof in het dictum uitdrukkelijk de mogelijkheid van tussentijds beroep heeft opgesteld.
12 Partijen en de feitenrechters zijn stilzwijgend ervan uitgegaan dat de vraag of Agri een vordering op de Veiling had naar Nederlands recht moet worden beantwoord. Over dit internationaal-privaatrechtelijke uitgangspunt is in cassatie niet geklaagd.
13 Terzijde valt op te merken dat het hof door de Ontvanger op dit spoor is gezet. Bij pleidooi in appel heeft de Ontvanger aangevoerd dat het door Agri overgemaakte bedrag "in het vermogen van de Veiling [is] gekomen toen dit bedrag op de verschillenrekening van de Rabobank werd bijgeschreven"; pleitnota Ontvanger in hoger beroep, punt 10.
14 Indien meerdere banken bij de overmaking zijn betrokken: de ontvangende bank.
15 Zie over betaling per giro in het algemeen: Asser-Hartkamp, 4-I, (2004) nrs. 516-517; R.E. van Esch, Giraal betalingsverkeer/Elektronisch betalingsverkeer, 2001; zie i.h.b. over onverschuldigde betaling en girale betaling: C.E. du Perron, Niet onverschuldigd betaald?, in: H.J. van Kooten e.a., Hartkampvariaties, 2006. Van de oudere literatuur kan nog worden vermeld: W. Snijders, Betaling per giro, in: Van Opstall-bundel (1972), blz. 173-187, i.h.b. blz. 174; F.H.J. Mijnssen, Het tijdstip van girale voldoening, in: De Bankier als Jurist tegen wil en dank (Langman-bundel; 1991), blz. 57-66; J.W.H. Blomkwist, Het girale betalingsverkeer, WPNR 5845 (1987) en dezelfde, Het girale betalingsverkeer opnieuw bezien, WPNR 6004; C. van Ravenhorst, Aanvaarding en weigering van een girale betaling, WPNR 5947 (1990); W.A.K. Rank, Geld, geldschuld en betaling, 1996, hoofdstukken XII - XV; J.C. Houtappel, Geld of vordering in het Nederlands privaatrecht, diss. 1996, i.h.b. blz. 255 - 265.
16 Pleitnota Ontvanger in hoger beroep onder 8.
17 Zie ook: HR 3 december 2004, NJ 2005, 200 m.nt. PvS, rov. 3.3.1: "In geval van voldoening van een schuld door de debiteur door middel van overboeking van het verschuldigde bedrag op een bankrekening van de crediteur, zal in het algemeen de betaling worden geëffectueerd door en op het tijdstip van creditering van die bankrekening. Op dat tijdstip verkrijgt de crediteur een vordering op de bank ter grootte van het overgeboekte bedrag, hetgeen leidt tot een verhoging van zijn creditsaldo, repectievelijk een verlaging van zijn debetsaldo met eenzelfde bedrag."
18 S.t. Ontvanger, onder 3.9. In de parlementaire geschiedenis van art. 6:114 BW is het voorbeeld genoemd van een telefonische overboeking: "Denkbaar is dat het overgemaakte bedrag reeds vóór het tijdstip van de creditering ter beschikking van de schuldeiser wordt gesteld. Zo kan het zijn dat de schuldeiser op zijn verzoek telefonisch van het binnenkomen van de bijschrijvingsopdracht op de hoogte wordt gebracht om hem de gelegenheid te geven terstond met het betreffende bedrag betalingen te doen" (MvA II, Parl. Gesch. Boek 6, blz. 463).
19 Zie over het `storneren' van giroboekingen: HR 3 december 2004, NJ 2005, 200 m.nt. PvS en JOR 2005, 51 m.nt. N.E.D. Faber; HR 26 januari 2001, NJ 2002, 118 m.nt. JH.
20 Art. 3:111 BW houdt het volgende in: wanneer iemand heeft aangevangen krachtens een rechtsverhouding voor een ander te houden, gaat hij daarmee onder dezelfde titel voort zo lang niet blijkt dat hierin verandering is gebracht ten gevolge van een handeling van hem voor wie hij houdt (of ten gevolge van een tegenspraak van diens recht; dit laatste is thans niet aan de orde). Anders gezegd: de houder kan uit zichzelf geen verandering brengen in zijn houderschap, noch in de grondslag daarvan. In de grondslag van het houderschap kan verandering worden gebracht door een daad van de daartoe gerechtigde, onder meer een traditio longa manu. Art. 3:115, aanhef en onder c, BW bepaalt dat voor de overdracht een tweezijdige verklaring van de vervreemder en de verkrijger voldoende is; in zodanig geval gaat het bezit over nadat de houder de overdracht heeft erkend of nadat de vervreemder of de verkrijger de overdracht aan de houder heeft medegedeeld.
21 Voordien opende art. 475 (oud) Rv de mogelijkheid van beslag op "inschulden welke de geëxecuteerde van derden mogt te vorderen hebben".
22 Parl. Gesch. Wijziging Rv. e.a. (Inv. 3, 5 en 6), blz. 155.
23 Parl. Gesch. Wijziging Rv. e.a. (Inv. 3, 5 en 6), blz. 159.
24 In deze zin bijv.: F.H.J. Mijnssen, Materieel beslagrecht (2003), blz. 124; MvA II Inv. (Parl. Gesch. Invoering Boeken 3, 5 en 6, Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering e.a., blz. 159; L.P. Broekveldt, Derdenbeslag, diss. 2003, blz. 171 (de laatste auteur stelt dat niet zozeer het woord `rechtstreeks' soms onvoldoende onderscheidend vermogen heeft, maar dat veeleer aard en inhoud van de contractuele rechtsverhouding de onzekere factor vormen).