ECLI:NL:PHR:2006:AY8884

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02522/05
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • M.J. Wortel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen verstekvonnis en afstandsverklaring in strafzaak

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verzoeker is veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf, waarvan één maand voorwaardelijk. De verzoeker heeft afstand gedaan van zijn recht om bij de terechtzitting aanwezig te zijn, maar stelt dat hij dit deed vanwege medische redenen. De advocaat van de verzoeker heeft een schriftelijke verklaring ingediend waarin wordt aangegeven dat de verzoeker niet in staat was om te reizen vanwege rugklachten. Het Hof heeft de afstandsverklaring geaccepteerd en de zaak in verstek behandeld. De Advocaat-Generaal concludeert dat het eerste middel van de cassatieklachten faalt, maar dat de afwijzing van het verzoek tot heropening van het onderzoek niet zonder meer begrijpelijk is. De Hoge Raad oordeelt dat de verzoeker voldoende heeft aangetoond dat hij fysiek niet in staat was om ter terechtzitting te verschijnen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verwijst de zaak terug voor herbehandeling, waarbij rekening moet worden gehouden met de beslissing van de Hoge Raad.

Conclusie

Griffienr. 02522/05
Mr. Wortel
Zitting:19 september 2006
Conclusie inzake:
[verzoeker=verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam waarbij verzoeker wegens (zaak A) "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen", (zaak B onder 2) "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd", (zaak B onder 3) "wederspannigheid" en (zaak C, subsidiair) "mishandeling" is veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een bijzondere voorwaarde.
De vordering van een benadeelde partij heeft het Hof afgewezen.
2. Namens verzoeker hebben mrs G.P. Hamer en B.P. de Boer, advocaten te Amsterdam, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend.
3. Het eerste middel bevat de klacht dat art. 6 EVRM is geschonden doordien het Hof de zaak bij verstek heeft behandeld en na sluiting van het onderzoek geen gehoor heeft gegeven aan een verzoek tot heropening.
4. In het proces-verbaal van de op 19 mei 2005 gehouden terechtzitting in hoger beroep is vermeld:
"De verdachte, gedagvaard als:
(...)
Is niet verschenen.
De voorzitter deelt mede de korte inhoud van een per fax binnengekomen schriftelijke verklaring van de verdachte d.d. 19 mei 2005, waarin deze afstand doet van zijn recht bij de terechtzitting van heden aanwezig te zijn."
5. Bedoelde schriftelijke verklaring bevindt zich bij de stukken. Op dit stuk is bij "Reden:" met de hand bijgeschreven:
"Omdat ik een cassatieverzoek door de advocaat laat indienen, en lichamelijk niet in staat ben te reizen".
6. Bij de stukken is voorts gevoegd een brief gedateerd 26 mei 2003 van mr B.P. de Boer, gericht aan de voorzitter van de kamer van het Hof, met de tekst:
"In bovengenoemde strafzaak heeft op 19 mei jl. de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. Van de strafgriffie begreep ik dat de uitspraak staat gepland op 2 juni a.s.
[Verdachte] was op de zitting niet aanwezig en naar ik aanneem was er ook geen advocaat aanwezig. [Verdachte] heeft mij echter gisteren vanuit het Huis van Bewaring De Schutterswei in Alkmaar ervan op de hoogte gesteld dat hij wel heel graag op de zitting aanwezig wilde zijn, maar dat hij noodgedwongen voor afstand heeft getekend omdat hij enorm veel last had van zijn rug (hij was daar doorheen gegaan) en daarom niet in staat was om te reizen. Ik heb van hem begrepen dat hij dat ook heeft aangetekend op de afstandsverklaring. De medische dienst van het Huis van Bewaring in Alkmaar is volledig op de hoogte van de aard en omvang van de lichamelijke klachten van [verdachte]. Helaas kan ik u op dit moment geen schriftelijke onderbouwing doen toekomen met betrekking tot lichamelijke klachten van [verdachte] en gelet op eerdere ervaringen met betrekking tot het verstrekt krijgen van medische gegevens, vrees ik dat ik u die gegevens ook niet voorafgaand aan 2 juni aanstaande kan verstrekken.
Namens [verdachte] verzoek ik u hierdoor expliciet het onderzoek in bovengenoemde strafzaak te heropenen om [verdachte] in de gelegenheid te stellen zich ter terechtzitting te verdedigen. Inmiddels heeft [verdachte] medicatie waardoor hij wel in staat is een zitting bij te wonen. Daarbij komt dat de verwachting is dat hij niet al te lang meer gedetineerd zal zitten, waardoor de lichamelijke ongemakken van het transport en het bijwonen van een nieuwe zitting sowieso een stuk minder zullen zijn."
7. Ook is bij de stukken te vinden een brief gedateerd 31 mei 2005, namens de voorzitter van de strafkamer gericht aan mr B.P. de Boer, met de tekst
"Naar aanleiding van uw schrijven in de zaak van [verdachte] (rolnummer 23-005288-04), bericht ik u als volgt.
De zaak [verdachte] is door het hof op 19 mei 2005 buiten aanwezigheid van [verdachte] behandeld gelet op de door hem ondertekende afstandverklaring. Het onderzoek is vervolgens ter terechtzitting van diezelfde datum gesloten. De mededeling van [verdachte], na sluiting van het onderzoek, dat hij toch ter terechtzitting aanwezig had willen zijn, is derhalve tardief.
Uw verzoek om het gesloten onderzoek te heropenen wordt derhalve afgewezen."
8. De bestreden uitspraak is gedaan op 2 juni 2005.
9. In de toelichting op het middel wordt gewezen op HR NJ 2002, 203, waarin is geoordeeld dat ook een na de sluiting van het onderzoek ontvangen stuk ertoe kan nopen alsnog vast te stellen dat de verdachte onvrijwillig afwezig is geweest, zodat hij alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld zijn aanwezigheidsrecht uit te oefenen.
10. Ik wijs daartegenover op HR NJ 2002, 414. In dit (een half jaar later gewezen) arrest heeft de Hoge Raad juist uitgemaakt dat het Hof geen gehoor behoefde te geven aan een vóór de uitspraak ontvangen brief waarin om heropening van het onderzoek werd verzocht, een uitspraak die leek voort te bouwen op HR NJ 1998, 840.
11. De verhouding tussen de beide uitspraken is mij niet duidelijk. In HR NJ 2002, 414 is het bestreden arrest gesauveerd door te verstaan dat het Hof "kennelijk had geoordeeld" dat het belang van spoedige afdoening zwaarder moest wegen omdat de appèlbehandeling al eens was aangehouden terwijl het om oude feiten ging, maar ook in HR NJ 2002, 203 was de appèlbehandeling al eerder aangehouden. Zou bepalend zijn geweest dat in laatstgenoemd geval vaststond dat de verdachte vlak vóór de zitting van het Hof (opnieuw) in detentie was genomen, terwijl het in de andere zaak ging om een niet gestaafde bewering dat de verdachte daags vóór de zitting was neergeschoten en in een ziekenhuis verbleef? Ziekenhuisopname zal in de regel evenzeer het bijwonen van een strafzitting verhinderen als detentie, dus dan gaat het vermoedelijk om de vraag wat een verdachte moet doen om zijn verzoek te onderbouwen. Detentie kan (achteraf) snel worden vastgesteld, maar andere verhinderingen zal de verdachte aannemelijk moeten maken.
12. Laat ik vooropstellen dat de nu bestreden beslissing mijn sympathie heeft. Ten aanzien van zijn eigen verdedigingsrechten heeft een verdachte een eigen verantwoordelijkheid. Als verzoeker werkelijk tijdens zijn detentie 'door zijn rug was gegaan' en om die reden geen gebruik kon maken van het al geregelde transport naar het Hof, had hij tevoren een onderbouwd aanhoudingsverzoek kunnen laten doen, in plaats van volstaan met een vage mededeling op de afstandsverklaring. Dit klemt hier temeer omdat verzoekers opmerking dat hij hoe dan ook cassatie wilde laten instellen de indruk kan wekken dat hij geen prijs meer stelde op een mogelijkheid het Hof van zijn standpunten te overtuigen.
13. Niettemin: verzoeker heeft te kennen gegeven dat hij fysiek niet in staat was ter terechtzitting te verschijnen, en die mededeling heeft de raadsman kracht bijgezet met zijn verzoek om heropening. De Hoge Raad zal, naar ik aanneem, hierin voldoende aanleiding vinden om de afwijzing van het verzoek om heropening "niet zonder meer begrijpelijk" te noemen.
14. Dat betekent dat het middel doel treft, de bestreden uitspraak reeds om die reden vernietigd moet worden, en de overige middelen geen bespreking meer behoeven.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en terug- of verwijzing van de zaak teneinde op het bestaande hoger beroep en met inachtneming van de beslissing van de Hoge Raad opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,