1 Vgl. rov. 2 van het tussenvonnis van de rechtbank in samenhang met rov. 3.1 van het tussenarrest van het hof.
2 Het laatste bedrag blijkt niet uit de feitenvaststelling in het tussenvonnis, maar uit het eindvonnis van de rechtbank en uit rov. 2.5 van het eindarrest van het hof.
3 Zie Verordening 804/68, Pb. EG L 148/13. Voor een introductie tot dit onderwerp: losbl. Agrarisch grondverkeer, deel D, productierechten, onder 3: melk (H.J. Bronkhorst).
4 Pb. EG L 90/10 en L 90/13. Zie ook de Commissieverordening 1371/84, Pb. EG L 132/11.
5 Verordening van 28 december 1992, Pb. EG L 405/1. Zie ook de Commissieverordening van 9 maart 1993, nr. 536/93, Pb. EG L 57/12.
6 Pb. EG L 270/123. Zie ook de Commissieverordening 595/2004, Pb EG L 94/22.
7 Stcrt. 1984, 79.
8 Stcrt. 1985, 118.
9 Stcrt. 1988, 64.
10 Stcrt. 1993, 60.
11 Stcrt. 2004, 60.
12 In Nederland gold voor de fabrieksverkoop 1983 als referentiejaar en voor de rechtstreekse verkoop aan de consument 1981.
13 Zie hierover onder meer: G. Heida, Nogmaals: superheffing en grondverkeer, Agrarisch recht 1987, blz. 145-152; M.C.M. van Dijk, Grondoverdracht en overgang van heffingvrije hoeveelheden melk, SEW 1988, blz. 415-429; W.B.M. Engels, Superheffing, bedrijven en agrarisch onroerend goed, 1988, i.h.b. hoofdstuk 4; H.J. Simon, Het juridisch karakter van produktierechten, Agrarisch recht 1988, blz. 308-312; P.A. de Hoog, Naar een vernieuwd systeem van melkquotering en quotumverdeling, Agrarisch recht 1993, blz. 378-384.
14 Pb. EG L 68/1.
15 Onder `bedrijf' wordt blijkens art. 12 onder d verstaan: het geheel van produktie-eenheden die door de producent worden beheerd en die op het geografische grondgebied van de Gemeenschap zijn gevestigd. Onder `producent' wordt ingevolge art. 12 onder c verstaan: de landbouwexploitant, natuurlijke of rechtspersoon of groepering van natuurlijke of rechtspersonen, waarvan het bedrijf op het geografische grondgebied van de gemeenschap is gevestigd, die melk of andere zuivelprodukten rechtstreeks aan de consument verkoopt, en/of levert aan de koper. Onder `koper' wordt blijkens art. 12 onder e verstaan: een onderneming of een groepering die melk of andere zuivelprodukten koopt om deze te bewerken of verwerken, of om deze door te verkopen aan één of meer bedrijven die melk of andere zuivelprodukten bewerken of verwerken.
16 Pb. EG L 112/18.
17 Verwerving van de grond in eigendom onder algemene of bijzondere titel, verwerving van een zakelijk gebruiksrecht op de grond, verkrijging van de grond in pacht en de ingebruikneming van de grond waarop een zakelijk gebruiksrecht was gevestigd of die was verpacht.
18 Wijziging Beschikking superheffing 1985, Stcrt. 171.
19 Cursivering toegevoegd. Er is het nodige te doen geweest over de vraag of art. 7, dat vooropstelt hetgeen door de betrokken partijen is overeengekomen, strijdig is met de dwingende bepalingen van de aangehaalde EG-verordeningen: zie HvJ EG 6 december 1991, C-121/90, Jur. 1991, I-5833. Deze kwestie behoeft thans geen bespreking.
20 Onder overdracht wordt blijkens art. 7b verstaan: overdracht in eigendom onder bijzondere titel en vestiging, overdracht of tenietgaan van een zakelijk gebruiksrecht.
21 HR 31 mei 1989, BNB 1989, 235, herhaald in: HR 26 januari 1996, RvdW 1996, 42.
22 Zie over deze rechtspraak bijv.: A.H.T. Heisterkamp, Overzicht en bespreking van de rechtspraak in pachtzaken. Pacht en superheffing, Agrarisch recht 1991, blz. 592-615; Asser-Snijders, 5-IIB, 2001, nrs. 342-363; losbl. Pachtwet, art. 25, aant. 373 (Houding/Heisterkamp) en D.L. Rodrigues Lopes, Pacht, 2002, blz. 199-209.
23 Agrarisch recht 1997, nr. 4896.
24 Dat is op zichzelf juist: zie art. 208 lid 2 Landinrichtingswet.
25 HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 m.nt. CJHB (Haviltex).
26 Een dergelijk `meerwaardebeding' of `anti-speculatiebeding' is niet ongebruikelijk bij overdracht van familiebedrijven in de agrarische sector. Zie voor de gevolgen van een dergelijk beding in een vennootschapsovereenkomst: HR 13 februari 2004, NJ 2004, 653 m.nt. WMK.
27 In de s.t. namens de broers en zusters wordt in dit verband een vergelijking gemaakt met zaaksvervanging. Zie o.m. art. 3:167 BW, ingevolge welke bepaling goederen die geacht moeten worden in de plaats van een gemeenschappelijk goed te treden, tot de gemeenschap gaan behoren. Zoals gezegd, zijn de zakenrechtelijke verhoudingen in dit geding niet aan de orde.
28 Zie Asser-Hartkamp, 4-II, 2005, nrs. 290 e.v.
29 Aan de bestemming van de weilanden veranderde weliswaar niets, maar een bedrijfseconomisch verantwoorde exploitatie is niet mogelijk voor een melkveehouder die méér melk wil afleveren dan zijn quotum toestaat.
30 Zie art. 5 van de Beschikking superheffing van 18 april 1984.
31 Vgl. HR 29 september 1995, NJ 1996, 88 (rov. 3.4 - 3.5), waarin het hof op grond van de eisen van de redelijkheid en billijkheid een gedeelte van de waarde van het melkquotum had betrokken in de afrekening tussen gescheiden echtgenoten die buiten gemeenschap van goederen waren gehuwd. Ook daar werd aansluiting gezocht bij de rechtspraak van de pachtrechter.
32 MvA/MvG incid. onder 55. Zie ook de pleitnota zijdens de broers en zusters, punt 3.
33 MvA incid. onder 4 - 7. In de pleitnotitie in hoger beroep, onder 3, hebben de broers en zusters hierop gereageerd.
34 De brief van [eiser]s belastingadviseur d.d. 18 april 2000 en het antwoord daarop van de Belastingdienst d.d. 15 mei 2000 (prod. 9 en 10 bij akte ter rolle van 13 maart 2001).
35 Uit de gedingstukken blijkt niet dat in dit geval winst van de vader is `doorgeschoven' naar de zoon. Het melkquotum bestond in 1979 nog niet en is dus ook niet overgedragen.
36 Met deze niet-wettelijke term wordt doorgaans het gematigde bedrag bedoeld waarop de waarde van bedrijfsmiddelen in de agrarische sector wordt gesteld teneinde een financiering door de bank van de aankoop of van de voortzetting van het bedrijf mogelijk te maken; de agrarische waarde is gerelateerd aan de te verwachten opbrengst van het gebruik van de bedrijfsmiddelen.
37 Zie over de fiscale aspecten van een meerwaardebeding in een overeenkomst tot overname door de zoon van het aandeel van de vader in een maatschap die tussen de vader en de zoon heeft bestaan: HR 9 april 2004, LJN-nr. AO7332, BNB 2004, 273 m.nt. Essers; hierover: P.A. Flutsch in WPNR (2005) nr. 6632.
38 T. Blokland, Het melkquotum en de meerwaardeclausule/de doorbetalingsverplichting, FED 2003, blz. 1851-1856 (citaten uit blz. 1853 e.v.).
39 P.A. Flutsch, WPNR (2005) nr. 6632, blz. 636. Hij verwijst naar HR 29 januari 1986, BNB 1986, 89 en HR 15 april 1998, BNB 1998, 194 m.nt. J.W. Zwemmer. In de eerstgenoemde zaak verwierp de Hoge Raad de klachten over het oordeel van het hof dat de door belanghebbende in verband met de verkrijging van (een deel van) de onderneming aangegane schulden naar haar aard tot het ondernemingsvermogen behoren. In de laatstgenoemde zaak had het hof overwogen dat van een schuld, die is aangegegaan ter verwerving van (een deel van) een onderneming, in redelijkheid niet kan worden gezegd dat die tot het verplichte privé-vermogen van de ondernemer zou behoren, terwijl ook het aanmerken als keuzevermogen niet aan de orde kan komen, nu in een dergelijk geval een zodanig nauw verband bestaat tussen de schuld en het daartegenover verworven ondernemingsvermogen dat de desbetreffende ondernemer immer de grenzen der redelijkheid zou overschrijden indien hij die schuld tot zijn privé-vermogen zou willen rekenen". De Hoge Raad verwierp het beroep. Zie ook nog: HR 12 november 1997, BNB 1998, 145.
40 Hof Amsterdam 8 september 1999, VN 2000/5.12; Hof Leeuwarden 29 november 2002, VN 2002/60.2.2; Hof 's-Hertogenbosch 5 mei 2003, VN 2003/42.1.8. Zie ook: HR 9 april 2004, BNB 2004, 273 m.nt. P.H.J. Essers.
41 Het relevante deel van het proces-verbaal van comparitie houdt in: "Mocht het juist zijn dat gedaagde over de opbrengst van de melkrechten belasting heeft moeten betalen die over de 25 % die toebehoort aan eisers niet kan worden teruggevorderd, dan zullen eisers van de netto-opbrengst uitgaan. Als de ten onrechte betaalde belasting wel kan worden teruggevorderd, dan willen eisers hun 25 % bruto ontvangen."
42 MvA/MvG incid., blz. 3, onder 4 - 6.
43 Ook in de cassatiedagvaarding zijn de broers en zusters uitdrukkelijk mede gedagvaard als erfgenamen van de moeder.
44 Zie MvA/MvG incid., onder 51, in verbinding met productie 2.
45 Toelichting Meijers, Parl. Gesch. Boek 6, blz. 294; zie ook blz. 288-290.