1 Ontleend aan rov. 3.1 t/m 3.5 van de tussenbeschikking van het hof van 13 juli 2004.
2 Het hof overwoog in dit verband in rov. 7 van die beschikking: 'Op grond van de thans voorhanden zijnde door de vader [lees: 'de man'; toevoeging A-G] niet voldoende gemotiveerd betwiste gegevens, kan niet met voldoende zekerheid worden aangenomen dat de moeder [lees: 'de vrouw'; toevoeging A-G] binnen één jaar, zoals de vader stelt, in staat zal zijn door middel van arbeid geheel in eigen levensonderhoud te voorzien. Nu de moeder niet betwist dat van haar verwacht kan worden dat zij haar werkkring uitbreidt, terwijl daartoe geen belemmeringen bestaan die verband houden met het verbroken huwelijk van partijen, terwijl zij evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat zij op wat langere termijn - wellicht na het volgen van een aanvullende opleiding - geen passende volledige werkkring zou kunnen vinden acht het hof het wèl aannemelijk dat zij op een termijn van 4 jaar volledig in haar eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien. Mocht deze verwachting niet uitkomen, dan drukt te zijner tijd op haar, bij een eventueel verzoek tot het opnieuw vaststellen van een bijdrage in haar levensonderhoud, de bewijslast, dat zulks niet aan haar (gebrek aan) inzet te wijten is.'
3 Daarmee werd de limitering tot 4 jaar (zoals bepaald bij 's hofs beschikking d.d. 26 april 1994) losgelaten.
4 Die op dat moment € 728,20 bedroegen.
5 Het hof te Arnhem overwoog destijds in rov. 4.3 van zijn beschikking d.d. 18 mei 1999: 'De vrouw werkte ten tijde van het huwelijk en direct na de echtscheiding 16 uur per week. Voorts is duidelijk geworden dat zij daarna - van 1 oktober 1994 tot 1 februari 1997 - alleen meer uren, te weten 32 uur per week, heeft kunnen werken omdat een collega langdurig ziek is geweest en dat zij sinds 1 februari 1997 24 uur per week werkzaam is. Volgens brieven van de werkgever van de vrouw van 27 februari 1998 en 2 maart 1999 kan de vrouw niet meer dan die 24 uur per week werken en is er geen zicht op een vast dienstverband van meer uren. Zij heeft - nadat de periode waarin zij 32 uur per week werkte was verstreken - diverse malen vruchteloos gesolliciteerd naar andere functies. Niet aannemelijk is dat, wanneer de vrouw eerder was begonnen met solliciteren dat tot een ander resultaat zou hebben geleid.'
6 De juistheid van deze stelling van de man werd overigens door de vrouw erkend (zie p. 3 van de beschikking van de rechtbank).
7 Zie p. 4 van de beschikking van de rechtbank.
8 Althans zo begreep het hof het subsidiaire verzoek van de man (zie rov. 2.1 van de tussenbeschikking van het hof van 13 juli 2004). Nu tegen deze uitleg door het hof geen klacht is gericht, ga ook ik van deze uitleg uit.
9 Zie rov. 4.7 t/m 4.9 van de tussenbeschikking van 13 juli 2004.
10 Het verzoekschrift tot cassatie is op 2 augustus 2005 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen.
11 Vaste rechtspraak, zie bijv. HR 29 juni 2001, nr. R00/147, NJ 2001, 495 en HR 10 oktober 2003, nr. R03/032, NJ 2004, 37. Bij het hierna te bespreken incidenteel cassatieberoep geldt uiteraard hetzelfde uitgangspunt.
12 De regeling inzake de limitering van de partneralimentatie, als bedoeld in art. 1:157 BW, is slechts toepasselijk op alimentaties die zijn vastgesteld of overeengekomen op of na 1 juli 1994. Omdat het hier een zgn. 'oud geval' betreft (van vóór 1 juli 1994, want de alimentatie is vastgesteld bij beschikking van 28 maart 1994), is het overgangsrecht van toepassing. Dat brengt mee dat de verplichting tot levensonderhoud - indien geen termijn is vastgesteld - verstrijkt na een termijn van tenminste 15 jaar na de vaststelling van de alimentatie. Zie hierover Asser-De Boer (2002), nr. 633c, p. 453, alsmede Koens 2005 (T&C BW), art. 1:157 BW, aant. 4.
13 Zie nrs. 25 t/m 27 van de cassatieschriftuur van de man.
14 Zie rov. 4.4 van de tussenbeschikking van 13 juli 2004. De klachten vervat in het incidenteel cassatieberoep richten zich tevens tegen het dictum in de eindbeschikking van het hof voorzover dat is ontleend aan de beslissing in de hiervoor bedoelde rov. 4.4.
15 Zie nrs. 35 en 40 van het incidenteel cassatieberoep van de man.
16 Zie het verzoekschrift tot nihilstelling c.q. vermindering partneralimentatie van de man d.d.11 februari 2003, onder nr. 1.
17 Zie pleitnotitie van mr. H.J.M. van Arkel d.d. 25 augustus 2003, p. 2.
18 Deze brieven zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij de rechtbank door de advocaat van de man, mr. Van Arkel, bij brief van 15 augustus 2003 in het geding gebracht (zie nr. 3 in het A-dossier).
19 Vgl. pleitnotitie van mr. Van Arkel van 25 augustus 2003, p. 2.
20 De man heeft dit tweede argument eerst bij pleidooi in eerste aanleg naar voren laten brengen (zie pleitnotitie mr. Van Arkel, p. 3 e.v.).
21 Zie nr. 10 van het appelschrift d.d. 3 maart 2004 van de man, alsmede de pleitnotities van mr. Van Arkel d.d. 8 juni 2004 op p. 3, onder 'Ad grief 1' en vanaf p. 4; 'Juridische context standpunt man'.
22 Om precies te zijn bij faxbericht van 8 april 1999 aan het hof (derhalve in de eerste wijzigingsprocedure).
23 Vlg. Veegens/Korthals Altes/Groen, Cassatie (2005), nr. 171.
24 Vgl. Veegens/Korthals Altes/Groen, a.w., nrs. 137 en 138.
25 Zie verzoekschrift tot nihilstelling c.q. vermindering partneralimentatie d.d. 11 februari 2003, nr. 4 alsmede de pleitnota namens de man in eerste aanleg, eerste alinea. Voorts heeft de man in hoger beroep, op p. 3 van zijn appelschrift, gesteld dat de vrouw eind 1994 is gevraagd een van haar collega's die ziek was te vervangen, waarna werd gesteld: 'Zij gaat dan 32 uur per week werken. De overeenkomst welke voor bepaalde tijd is aangegaan wordt diverse keren verlengd, totaal voor een periode van 28 maanden.' Zie in dezelfde zin mr. Van Arkel namens de man bij pleidooi in hoger beroep: 'Onbestreden is dat de vrouw weer drie maanden daarna (in oktober 1994; toevoeging A-G) haar uren heeft uitgebreid naar 32 uur per week en wel voor een periode van 28 maanden.' (zie pleitnotities d.d. 8 juni 2004, p. 2 bovenaan).