1 Zie rov. 3 van het bestreden arrest, in samenhang met rov. 2.1 van het vonnis van de rechtbank, hier enigszins verkort weergegeven. Anders dan de rechtbank (rov. 2.1 onder h) heeft het hof niet als vaststaand aangenomen dat de man de samenlevingsovereenkomst op 1 mei 2001 heeft opgezegd. Dit houdt kennelijk verband met de stelling van de man dat de samenleving feitelijk al eerder (volgens de man: in 1999) is beëindigd, hetgeen de vrouw heeft betwist.
2 De grond was tot dan toe in erfpacht door de gemeente uitgegeven.
3 Het hof overweegt in rov. 4.9 dat de man heeft erkend dat hij aan de vrouw f 79.196,50 dient te vergoeden, nu de vrouw dit bedrag heeft betaald ten behoeve van de woning en de grond, die op naam van de man stonden. Vgl. CvA (tevens CvE reconv.), onder 11.
4 Zie rov. 4.5, eerste zin, in verbinding met rov. 4.1 en 4.2.
5 Bij CvR, onder A, sprak de vrouw van een vordering tot "verdeling van de gemeenschap c.q. op grond van tussen partijen gemaakte afspraken houdende gelijkgerechtigheid". Bij CvR onder 9 heeft de vrouw haar standpunt als volgt toegelicht: "Als een en ander verkocht zou worden, dan zou met de verkoopopbrengst eerst de gemeenschappelijke hypothecaire schuld worden afgelost. Van het restant zou vervolgens [lees: de vrouw] haar inleg van f 50.000,- terugontvangen en als er daarna nog wat zou resteren dan zou dat tussen partijen bij helfte worden verdeeld."
6 MvA onder 14.
7 Men onderscheide de vraag of krachtens een overeenkomst tussen partijen een gemeenschap is ontstaan (vgl. HR 16 januari 1987, NJ 1987, 912 m.nt. EAAL) en de vraag of tussen partijen een verplichting tot verrekening bestaat; verrekening is mogelijk wanneer er geen sprake is van een gemeenschap. De problematiek van de vermogensrechtelijke verhouding tussen samenwoners staat recent weer in de aandacht. Zie: J.I. Driessen-Kleijn, Onroerende zaken van samenwoners gemeenschappelijk eigendom? (vervolg), Fiscaal tijdschrift Vermogen 2005/5, blz. 20 e.v.; C. Forder, Vermogensrechtelijke perikelen in het huwelijk onder de bezem, NJB 2006, blz. 15-18; W. Schrama, Vermogensrechtelijke aspecten van de niet-huwelijkse samenleving: de moeizame verhouding tussen de affectieve relatie en het (vermogens)recht, in: C. Forder en A. Verbeke (red.), Gehuwd of niet: maakt het iets uit?, 2005, blz. 105-147.
8 HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635.
9 Dit stemt overeen met de verklaring van de vrouw ter comparitie in eerste aanleg, dat zij (op drie keer na) nooit het spaarpremiegedeelte van de hypotheek en de hypotheekrente heeft betaald.
10 HR 12 juni 1987, NJ 1988, 150, m.nt. EAAL.
11 Na afloop van het partijdebat verscheen over het arrest Kriek/Smit een bijdrage van L.C.A. Verstappen, WPNR 6652 (2006), alwaar verdere vindplaatsen.
12 Dit brengt mee dat de vrouw geen belang heeft bij haar klacht aan het slot van onderdeel B, dat het hof uitdrukkelijk had moeten vaststellen dat hetgeen in het arrest Kriek/Smit is overwogen ook in dit geval van toepassing is.
13 De woning is in 1992 gekocht voor f 200.000,- plus f 67.824,- voor de grond en in juni 2001 verkocht voor f 565.000,-. Ik laat hier in het midden, welke peildatum voor de afrekening moet worden aangehouden.
14 Te lezen als: niet reeds in de overeenkomst verdisconteerde.
15 Vgl. rov. 4.8, rov. 4.9 en rov. 4.11.
16 Het hof heeft deze stelling wel gezien: zie rov. 4.8.