1 Zoals vastgesteld in het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 september 2005 en in het bestreden arrest van het hof 's-Gravenhage van 8 november 2005.
2 Dit vonnis bevindt zich niet in het dossier.
3 Bijlage 1 bij prod. III bij het cassatierekest.
4 Zie p. 2 van het verslag. Kennelijk is hier bedoeld: tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
5 Het hof heeft kennelijk abusievelijk (in meervoud) van de vonnissen van 2 september 2005 gesproken.
6 Het bestreden arrest dateert van 8 november 2005, terwijl het cassatierekest op 10 november 2005 en derhalve binnen acht dagen (art. 351 lid 2 jº art. 342 lid 3 Fw) bij de griffie van de Hoge Raad is ingekomen.
7 De steller van het middel formuleerde het kennelijk abusievelijk aldus: "(...) althans niet of op begrijpelijke wijze gemotiveerd is".
8 Het hof heeft hier kennelijk abusievelijk (in meervoud) van de bestreden vonnissen gesproken; zie ook voetnoot 5.
9 Uit het in het appelrekest (in het bijzonder op p. 3/4) vervatte relaas blijkt dat [verzoekster 2] als oproepkracht bij TPG werkzaam was, maar dat zij (evenals alle andere oproepkrachten) haar werkzaamheden bij TPG heeft moeten staken, omdat TPG de oproepkrachten niet in vaste dienst wilde nemen (appelrekest, p. 4).
10 Veegens-Korthals Altes-Groen, Cassatie in burgerlijke zaken (2005), nr.122.
11 HR 12 februari 1993, NJ 1993, 524, m.nt. HER (rov. 3.3) respectievelijk HR 10 mei 1985, NJ 1986, 5, m.nt. WHH.
12 Hoewel de Hoge Raad van deze bepalingen nog niet heeft vastgesteld dat zij van openbare orde zijn, ben ik met Heemskerk van mening dat in het algemeen zou kunnen worden gesteld dat de een ieder bindende verdragsbepalingen van het EVRM, voor zover daarin rechten van de mens zijn erkend en beschermd, van openbare orde zijn. Zie de noot van Heemskerk onder HR 10 mei 1985, NJ 1986, 5. Ten aanzien van art. 2 EVRM (recht op leven) zal in ieder geval geen twijfel bestaan; dit recht wordt door het Europese Hof gezien als één van de meest fundamentele bepalingen van het EVRM en door de literatuur zelfs bestempeld als het meest fundamentele mensenrecht. Zie EHRM 27 september 1995, Serie A, Vol. 324, par. 146-150 (McCann, Farrell en Savage v. UK); Johan Vande Lanotte en Yves Haeck, Handboek EVRM (2004), Deel 2, vol. I, p. 42-43, met verwijzingen; Jacobs & White, European Convention on Human Rights (2002), p. 42.
13 Veegens-Korthals Altes-Groen, Cassatie in burgerlijke zaken (2005), nr. 135 (slot) en nr. 137. Zie bijvoorbeeld HR 24 mei 1991, NJ 1991, 706, m.nt. PAS (rov. 3.2), in welke zaak werd geklaagd dat de rechtbank art. 6 lid 4 ESH niet ambtshalve had toegepast. De Hoge Raad verwierp die klacht, niet alleen omdat die bepaling niet van openbare orde is, maar ook omdat een dergelijke toepassing een ontoelaatbare aanvulling van de feitelijke grondslag van de eis door de rechtbank met zich zou hebben gebracht.
14 Deze bepaling omvat in hoofdzaak (a) het verbod voor lidstaten om personen onrechtmatig van het leven te beroven, (b) de plicht om verdachte sterfgevallen te onderzoeken (procedurele rechtsbescherming), en (c) de plicht tot het nemen van maatregelen ter voorkoming van vermijdbare sterfgevallen. Zie Jacobs&White, European Convention on Human Rights (2002), p. 42 en Johan Vande Lanotte en Yves Haeck, Handboek EVRM (2004), Deel 2, vol. I, p. 39-40. Art. 2 EVRM verleent geen recht op een bepaalde levensstandaard of een recht op financiële tussenkomst van de overheid en sanctioneert slechts nalatigheid van de overheid die in verlies van levens resulteert. Zie Johan Vande Lanotte en Yves Haeck, Handboek EVRM (2004), Deel 2, vol. I, p. 52.
15 Om van een onmenselijke behandeling of straf te kunnen spreken moet in de eerste plaats sprake zijn van een ernstige vorm van lijden; er moet een bepaalde "minimumpijndrempel" worden overschreden. Een tweede element is of kan zijn (hierover bestaat discussie) de opzet om leed toe te brengen. Zie Johan Vande Lanotte en Yves Haeck, Handboek EVRM (2004), Deel 2, vol. I, p. 138-141.
16 Het verschil tussen onmenselijke en vernederende behandeling of straf is gelegen in de gradatie van leedtoevoeging. In veel gevallen worden beide begrippen echter niet van elkaar onderscheiden, maar naast elkaar gebruikt als verzamelterm. Zie Van Dijk/Van Hoof, Theory and Practice of the European Convention on Human Rights (1998), p. 310.
17 De begrippen persoonlijke vrijheid en veiligheid moeten als één geheel worden gelezen, waarbij persoonlijke vrijheid kan worden opgevat als vrijheid van aanhouding en detentie en persoonlijke veiligheid als de bescherming tegen willekeurige inbreuken op voornoemde vrijheid. Zie Van Dijk/Van Hoof, Theory and Practice of the European Convention on Human Rights (1998), p. 344-345. Het begrip veiligheid verwijst niet naar het recht op fysieke integriteit of sociale zekerheid en houdt voor de staat geen verplichting in burgers te beschermen tegen bedreigingen van hun persoonlijke vrijheid door andere, private individuen. Zie Johan Vande Lanotte en Yves Haeck, Handboek EVRM (2004), Deel 2, vol. I, p. 277.
18 Hoewel een uitputtende definitie ontbreekt, kan onder het recht in ieder geval worden begrepen het recht om overheid en burgers op afstand te houden, het recht op intimiteit, het recht om relaties aan te gaan met anderen, alsmede het recht op zelfbeschikking en zelfbepaling (zie Johan vande Lanotte en Yves Haeck, Handboek EVRM (2004), Deel 2, vol. I, p. 722-724). Ook de lichamelijke en morele of psychische integriteit, geestelijke gezondheid, geslachtsidentificatie, naam, seksuele voorkeur en seksuele leven zijn door art. 8 EVRM beschermde aspecten (zie Jacobs & White, European Convention on Human Rights (2002), p. 220-222).
19 Dit recht verplicht de overheid zich van inmenging in het gezinsleven te onthouden en verschaft bovendien een basis aan personen die tot hetzelfde gezin behoren om hun belangen in rechte te doen gelden. Zie Johan Vande Lanotte en Yves Haeck, Handboek EVRM (2004), Deel 2, vol. I, p. 738.
20 Dit recht verschaft geen aanspraak op een woning (in het algemeen noch in het bijzonder), maar legt lidstaten de plicht op de fysieke veiligheid van de feitelijke woning van de justitiabele en diens bezittingen in die woning te beschermen. Zie Jacobs & White, European Convention on Human Rights (2002), p. 224. Het recht draagt bij tot de persoonlijke veiligheid en het welzijn van de bewoners; het strekt niet tot de bescherming van eigendom en heeft geen betrekking op het recht om vrij de woonplaats te kiezen. Zie Johan Vande Lanotte en Yves Haeck, Handboek EVRM (2004), Deel 2, vol. I, p. 757.