Reknr. R05/117HR
mr. J. Spier
Parket 17 februari 2006
1. Feiten en procesverloop
1.1 Het Hof heeft in zijn beschikking van 8 juni 2005 op blz. 1 en 2 ten aanzien van de feiten en het procesverloop, zoals hierna weergegeven onder 1.2 - 1.10.1, het volgende vastgesteld. In cassatie kan van deze vaststelling worden uitgegaan.
1.2 [De man en de vrouw] zijn op 12 maart 1998 met elkaar gehuwd.
1.3 Bij beschikking van 24 maart 2003 heeft de Rechtbank te 's-Gravenhage tussen hen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 15 mei 2003 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
1.4 Bij de echtscheidingsbeschikking van 24 maart 2003 is de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie ten behoeve van de op [geboortedatum] 2000 uit het huwelijk geboren minderjarige [het kind], met ingang van 3 april 2002 bepaald op € 121 per maand. Het verzoek van de vrouw om ten behoeve van haarzelf primair een "hadana-vergoeding", subsidiair een uitkering tot levensonderhoud vast te stellen van € 150 per maand met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, is wegens gebrek aan draagkracht van de man afgewezen.
1.5 De vrouw is op 23 juni 2003 van de echtscheidingsbeschikking in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Zij heeft verzocht de echtscheidingsbeschikking te vernietigen voorzover het de alimentatie ten behoeve van haarzelf en [het kind] betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, de door haar verzochte partneralimentatie (€ 150 per maand; nadien ter zitting gewijzigd in € 280) en kinderalimentatie (€ 300,-- per maand) alsnog toe te wijzen, dan wel een zodanige voorziening te treffen als het Hof vermeent te behoren.
1.6 De man heeft zich daartegen verweerd en in incidenteel appèl verzocht de echtscheidingsbeschikking te vernietigen voorzover het de alimentatie ten behoeve van [het kind] betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, met ingang van de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, de door hem aan de vrouw te betalen kinderalimentatie over de periode van 3 april 2002 tot 2 september 2002 te bepalen op nihil, over de periode van 3 september 2002 tot 3 maart 2003 op € 77 netto per maand en met ingang van 1 maart 2003 op nihil.
1.7 De vrouw heeft zich daartegen verweerd.
1.8 Bij beschikking van 28 januari 2004 heeft het Hof de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze de alimentatie ten behoeve van [het kind] met ingang van 3 april 2002 en de alimentatie ten behoeve van de vrouw met ingang van 1 maart 2004 betreft. Het Hof heeft daarbij de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie als volgt bepaald: in de periode van 3 april 2002 tot 3 september 2002 op nihil, van 3 september 2002 tot 3 maart 2003 op € 220 per maand, van 3 maart 2003 tot 1 maart 2004 op € 240 per maand en met ingang van 1 maart 2004 op € 300 per maand. Voorts heeft het Hof de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 maart 2004 bepaald op € 280,-- per maand. Het Hof heeft de echtscheidingsbeschikking voor het overige bekrachtigd en het in hoger beroep meer of anders verzochte afgewezen.
1.9 Op 28 mei 2004 heeft de man de Rechtbank te 's-Gravenhage verzocht de alimentaties op nihil te stellen dan wel op zulke bedragen als zij juist acht; zulks op de grond dat het Hof in zijn beschikking van 28 januari 2004 abusievelijk heeft aangenomen dat hij in 2001 een bruto inkomen van € 2.000 per maand in plaats van ƒ 2.000 per maand genoot.
1.10.1 Bij beschikking van 12 oktober 2004 heeft de Rechtbank met wijziging in zoverre van de beschikking van het Hof van 28 januari 2004 de door de man met ingang van 1 maart 2004 te betalen partneralimentatie, alsmede de te betalen kinderalimentatie voor [het kind] bepaald op nihil.
1.10.2 De Rechtbank heeft geconstateerd dat de vrouw op juiste wijze is opgeroepen en geen verweer heeft gevoerd. Haar beschikking is aldus gemotiveerd dat het verzoek onrechtmatig noch ongegrond voorkomt.
1.11 De vrouw is van de beschikking van 12 oktober 2004 in hoger beroep gekomen.
1.12 De man heeft geen verweerschrift ingediend.
1.13 Bij brief van 22 april 2005 heeft de vrouw aanvullende stukken gestuurd aan het Hof.
1.14 Op 4 mei 2005 is de zaak mondeling behandeld.
1.15.1 Bij beschikking van 8 juni 2005 heeft het Hof de beschikking van 12 oktober 2004 vernietigd en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de man alsnog afgewezen.
1.15.2 Voorzover in cassatie van belang heeft het Hof zijn beslissing op de volgende gronden gebaseerd:
"1. In geschil is of er sprake is van een wijziging van omstandigheden aan de zijde van de man. Voorts is in geschil de verdiencapaciteit van de man. Daarnaast is in geschil of het hof in zijn beschikking van 28 januari 2004 ter zake van het inkomen van de man is uitgegaan van onjuiste gegevens.
6. Het hof is van oordeel dat de tweede tot en met de vijfde grief van de vrouw zich lenen voor een gezamenlijke behandeling. Naar het oordeel van het hof heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW, die een hernieuwde beoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigt. Het hof overweegt daartoe als volgt. De man heeft niet weersproken dat hij ten tijde van de procedure bij het hof, die heeft geleid tot de beschikking van 28 januari 2004, werkloos was. Hij heeft op geen enkele wijze aangetoond dat zijn situatie nadien is gewijzigd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de man in het geheel geen verificatoire bescheiden in het geding heeft gebracht omtrent zijn - huidige - financiële situatie. Voor zover de man in eerste aanleg heeft bedoeld te stellen dat de beschikking van het hof van 28 januari 2004 van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste gegevens is uitgegaan, inhoudende dat gebleken is dat de man niet in staat is met ingang van 1 maart 2004 een inkomen uit arbeid te genereren overweegt het hof dat de man zulks niet heeft aangetoond. De man stelt weliswaar dat hij volop aan het solliciteren is, maar dat zijn diploma, (lees:) dat hij in Marokko heeft behaald, niet in Nederland wordt geaccepteerd. Echter, de man heeft deze stelling niet met stukken gestaafd, noch op andere wijze aannemelijk gemaakt. Tot slot overweegt het hof, in aanmerking genomen de aan het hof overgelegde stukken, dat niet is gebleken dat het hof in zijn voornoemde beschikking ter zake van het bruto inkomen van de man in 2001 van onjuiste gegevens is uitgegaan."
1.16 [De man] is (tijdig) van de beschikking van het Hof (aangeduid als "arrestbeschikking") in cassatie gekomen.
1.17 De vrouw heeft, schoon behoorlijk opgeroepen, geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 In deze procedure vordert de man - kort gezegd - nihilstelling van zowel de kinder- als de partneralimentatie. Het Hof heeft dat klaarblijkelijk over het hoofd gezien. Immers wordt in de thans bestreden beschikking (in rov. 6) slechts gesproken van "kinderalimentatie". Daarover wordt in cassatie evenwel niet geklaagd.
2.2 Naar de kern genomen komt 's Hofs oordeel erop neer dat de man (voor wie mr Oomen ook in appèl optrad) zijn standpunt niet heeft onderbouwd en evenmin met stukken gestaafd.
2.3.1 's Hofs zoëven weergegeven oordeel wordt in cassatie niet bestreden. Daarop stuit het middel af.
2.3.2 Ten overvloede: 's Hofs oordeel vindt steun in de overgelegde stukken en in het p.v. van de mondelinge behandeling.
2.4 Omdat de geschetste gang van zaken allerminst bevredigend is, ga ik nog op de geventileerde klacht(en) in.
2.5 Het cassatiemiddel behelst één klacht, gericht tegen de slotzin van zowel rov. 1 als rov. 6 zoals nader beperkt boven "Toelichting". De goeddeels onbegrijpelijke "Toelichting" voert in dit verband aan dat [de man] zich genoodzaakt zag tot het onderhavige wijzigingsverzoek. Het acht onbegrijpelijk waarom het Hof de correctie van de Rechtbank door nihilstelling niet heeft bevestigd en daaraan ook geen (expliciete) overweging heeft gewijd.
2.6 De klacht mist doel. Zij ziet er al aanstonds aan voorbij dat de vrouw in eerste aanleg niet is verschenen en dat de Rechtbank het wijzigingsverzoek in verband daarmee slechts heeft beoordeeld op de vraag of het onrechtmatig of ongegrond voorkomt. In appèl heeft de vrouw der Rechtbank beschikking gemotiveerd bestreden. De man heeft daar inhoudelijk niets ter zake dienends tegenover gesteld.
2.7 's Hof oordeel is, als gezegd, hierop gebaseerd dat uit de aan het Hof overgelegde stukken niet is gebleken dat het in zijn beschikking van 28 januari 2004 met betrekking tot het bruto inkomen van [de man] in 2001 van onjuiste gegevens is uitgegaan.
2.8 Dit oordeel is volkomen begrijpelijk. Immers heeft [de man] zijn stelling omtrent de onjuistheid van de gegevens in geen enkel opzicht onderbouwd (door overlegging van relevante bescheiden of anderszins). Uit de (wel) door Khalifi aan het Hof overgelegde stukken blijkt evenmin dat het Hof van onjuiste gegevens is uitgegaan.
2.9 Uit het voorgaande vloeit voort dat de klacht feitelijke grondslag mist voor zover zij betoogt dat het Hof geen (expliciete) overweging heeft gewijd aan de correctie van de Rechtbank.
2.10 Als gezegd: de onvermijdelijke uitkomst van deze zaak kan niet bijzonder bevredigen. De zaak leent zich nochtans bij uitstek voor afdoening op de voet van art. 81 RO.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,