1 Zie voor een commentaar op de nieuwe wettelijke bepaling K. Rozemond, Waar ligt de grens van de openlijke geweldpleging ?, DD 2001, p. 808-830. Rechtspraak over het oude art. 141 Sr wordt besproken door S.A.M. Stolwijk, DD 2001, p. 905-910, die erop wijst dat de norm van de feitelijke bijdrage aan de vechtpartij in de nieuwe wettelijke bepaling wordt vertaald in termen die deelname aan het groepsproces voorop stellen.
2 Een eerste voornemen daartoe werd reeds in 1992 door de Minister van Justitie geuit: NJB 1992, p.432, 1059, 1060, en wel in het kader van het wetsvoorstel tot strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen (Kamerstukken II 22 268). Een conceptvoorstel voor een nieuw art. 141 Sr sprak volgens W. Wedzinga in Groepsgeweld, onder redactie van D.H. de Jong en W. Wedzinga, Gouda Quint 1992, p. 47, van het openlijk plegen van geweld "in verenigd verband".
3 Kamerstukken II, 1998-1999, 26 519, nr. 3, p. 1. Zie ook Kamerstukken I, 1999-2000, 26 519, nr. 199a, p. 2.
4 HR 9 oktober 1990, NJ 1991, 30 (Okeghemstraat).
5 Zie voor een overzicht van wetgeving in andere landen W. Wedzinga, Groepsgeweld en strafrecht vanuit een rechtsvergelijkende invalshoek, in Groepsgeweld, onder redactie van D.H. de Jong en W. Wedzinga, Gouda Quint 1992, p. 25-52.
6 De Memorie van Toelichting (p. 3) verwijst naar HR 17 november 1981, NJ 1983, 84 (containerdiefstal) en HR 15 april 1986, NJ 1986, 740 (medeplegen van moord waarbij de mededader geen uitvoeringshandeling verricht doch wel uitgebreide voorbereidingen heeft getroffen). Zie voor een recent voorbeeld HR 12 april 2005, NJ 2005, 577 (mededader houdt pleger niet af van verwurging).
7 W. Wedzinga, Openlijke geweldpleging, Arnhem 1992, p. 96.
8 Kamerstukken II, 1998-1999, 26 519, nr. 3, p. 3.
9 K. Rozemond, DD 2001, p. 814 wijst er terecht op dat anders dan in geval van medeplegen de wetgever, gezien het bepaalde in art. 141 leden 2 en 3 Sr, degene die openlijk en in vereniging geweld pleegt onder het oude art. 141 Sr niet aansprakelijk achtte voor de gevolgen van handelingen van anderen met wie hij in vereniging geweld pleegt. Mijns inziens is dat voor het nieuwe art. 141 Sr niet anders. Op dat punt is de wet immers niet gewijzigd.
10 Kamerstukken II, 1998-1999, 26 519, nr. 3, p. 6.
11 Kamerstukken II, 1998-1999, 26 519, nr. 3, p. 7.
12 Kamerstukken II, 1998-1999, 26 519, nr. 6, p. 31.
13 Kamerstukken I, 1999-2000, 26 519, nr. 199a, p.4.
14 Zoals overwogen in het hierna te bespreken HR 11 november 2003, LJN AL6209. Volgens K. Rozemond, a.w. p. 817 had de wetgever dit in de wet tot uitdrukking moeten brengen door niet van "plegen" te spreken; zijns inziens is daardoor in wezen de uitleg die de Hoge Raad in HR 9 oktober 1990, NJ 1991, 30, m. nt.'tH aan dat plegen heeft gegeven in die zin dat deze vereist dat voor deelname aan het openlijk met verenigde krachten geweld plegen is vereist dat ieder deelnemer zelf een gewelddadige handeling verricht, in stand gebleven. Die opvatting strookt echter niet met de geschiedenis van de wet.
15 Rozemond, a.w., p. 822, 823, meent dat iemand, die zelf geen gewelddadige handelingen verricht, zich alleen aan het in vereniging geweld plegen kan schuldig maken als aan alle eisen van medeplegen is voldaan. Voor een zo vergaande eis biedt de wetsgeschiedenis geen steun terwijl bovendien het in vereniging plegen van geweld niet zover gaat dat, zoals bij medeplegen wel het geval zou zijn, de medepleger aansprakelijk zou zijn voor de gevolgen van door anderen verrichte geweldshandelingen; art. 141 leden 2 en 3, Sr gaan daar immers juist niet vanuit.
16 Kamerstukken II 1998-1999, 26 519, nr. 3, p. 6-8.
17 Kamerstukken I 1999-2000, 26 519, nr. 199a, p. 5, 6.
18 Zo ook in HR 13 september 2005, LJN AT5755.
19 Wellicht kan daar met een globaal opzet worden voltaan zoals volgens Knigge (het opzet van de deelnemer, in Glijdende schalen. Liber amicorum J. de Hullu, Wolf Legal publishers 2003, p. 317) voor opzet bij medeplegen voldoende lijkt te zijn.
20 Zie onder meer de in noot 6 genoemde arresten.
21 Kamerstukken II, 1998-1999, 26 519, nr. 3, p. 7, 8.
22 Wedzinga, a.w., p. 48, acht juist dat niet distantiëren grond voor strafwaardigheid voor vanuit een groep gepleegd geweld.
23 HR 20 december 2005, 03305/04: zes maanden gevangenisstraf, overschrijding van de inzendtermijn met enkele weken, afdoening ruim eenentwintig maanden na het instellen van het beroep in cassatie. Anders HR 20 december 2005, 00987/05 maar daar was dan ook een veel zwaardere straf opgelegd: vijf jaar gevangenisstraf.