6. Naar aanleiding van de in het middel geuite klacht heb ik bij de griffie van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch navraag gedaan en zodoende ben ik in het bezit gekomen van een kopie van een vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 23 april 2003 in de zaak met parketnummer 01/050080-02 gewezen tegen de betrokkene en inhoudende dat hij - in verband met gewoonteheling van vierentwintig in de tenlastelegging omschreven auto's - wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. Tegen dat vonnis is hoger beroep ingesteld. Het op 26 juli 2005, dus na het in de onderhavige ontnemingszaak d.d. 7 december 2004 onder parketnummer 20.003643.03 gewezen arrest van het Hof houdt als beslissing in:
"Van de zijde van de verdachte is het verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard, omdat het in de onderhavige zaak niet tot een beslissing tot (verdere) vervolging had mogen komen. Van de zijde van de verdachte is daartoe ter terechtzitting in hoger beroep een preliminair verweer gevoerd, onder meer inhoudende - kort en zakelijk weergegeven - dat de verdachte in de onderhavige zaak voor de tweede maal is vervolgd voor dezelfde feiten, zodat artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht is geschonden.
Het hof beoordeelt het door de verdediging opgeworpen preliminaire verweer als volgt.
Naar aanleiding van het aantreffen van een zogenaamde omgekatte auto is tegen verdachte een onderzoek gestart. Gedurende dit onderzoek zijn vele omgekatte auto's aangetroffen ten aanzien waarvan de verdenking rees dat verdachte deze auto's verhandelde. Op 28 januari 2002 werd het proces-verbaal gesloten. Verdachte is vervolgens onder parketnummer 01/055149-01 gedagvaard ter zake van gewoonteheling van "onder meer" een tiental uit voornoemd opsporingsonderzoek naar voren gekomen omgekatte auto's.
Blijkens de stukken uit het onderhavige procesdossier is de verdachte ter zake van overtreding van art. 417 van het Wetboek van Strafrecht, door de rechtbank te 's-Hertogenbosch op 17 april 2002 veroordeeld, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat het gedeelte van de dagvaarding bestaande uit de woorden "onder meer" nietig is. De verdachte is ter zake van gewoonteheling van de tien specifiek ten laste gelegde personenauto's veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. De verdachte is van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Het arrest van het hof d.d. 10 oktober 2002 is inmiddels onherroepelijk geworden.
De verdachte is vervolgens op basis van hetzelfde proces-verbaal als hetgeen ten grondslag heeft gelegen aan de hiervoor genoemde veroordeling opnieuw vervolgd ter zake van overtreding van artikel 417 van het Wetboek van Strafrecht onder parketnummer 01/50080-02. De verdachte is vervolgens door de rechtbank te 's-Hertogenbosch ter zake van gewoonteheling van vierentwintig specifiek in deze tenlastelegging vermelde personenauto's op 23 april 2003 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, [tegen] welk vonnis ten grondslag ligt aan het onderhavige hoger beroep.
Artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt, voor zover voor het navolgende van belang, dat niemand andermaal kan worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van de rechter in Nederland onherroepelijk is beslist. Het hof is van oordeel dat artikel 417 van het Wetboek van Strafrecht, zijnde gewoonteheling, een delict betreft, gebaseerd op en afhankelijk van de stelselmatigheid van het plegen van opzetheling. Er dient sprake te zijn van een herhaling van feiten waartussen verband bestaat. De feiten die in een tenlastelegging ter zake van overtreding van artikel 417 van het Wetboek van Strafrecht worden opgesomd dienen op deze gewoonte te duiden, hetgeen gebruikelijk niet uitputtend geschiedt.
Het hof is in het onderhavige geval van oordeel dat de kern van hetgeen de verdachte in de onderhavige strafzaak wordt verweten is het gedurende een periode een gewoonte maken van het opzettelijk helen van auto's en dat, nu de verdachte op basis van hetzelfde proces-verbaal reeds ter zake van gewoonteheling van auto's in of omstreeks die betreffende periode zich voor de rechter heeft moeten verantwoorden en hij daarvoor onherroepelijk veroordeeld is, het Openbaar Ministerie in dit geval niet kan worden ontvangen in de strafvervolging. Het hof acht het opgeworpen preliminaire verweer gegrond, en zal mitsdien in de onderhavige zaak het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in zijn strafvervolging."