1 Vgl. het tussenvonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 3 september 2004, rov. 4.2.
2 Het Eilandgebied is niet de projectontwikkelaar / de verkoper in de zin van de aangehaalde bepaling uit de transportakte.
3 De kop van het vonnis vermeldt als dag van de uitspraak kennelijk abusievelijk 4 februari 2004.
4 De advocaat van de projectontwikkelaar; zie rov. 2.3 van het vonnis van het Hof.
5 Het eindvonnis dateert van 4 februari 2005, terwijl het cassatierekest op 4 mei 2005 en derhalve binnen drie maanden (en ook binnen 90 dagen, hetgeen van belang is in het geval dat, in verband met de gelding van een beroepstermijn van 30 dagen ingevolge art. 264 (oud) RvNA, op grond van art. 4, tweede volzin, Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba, van een cassatietermijn van 90 dagen zou moeten worden uitgegaan) ter griffie van de Hoge Raad is ingekomen.
6 Zie het verweerschrift in cassatie onder 10.
7 Verweerschrift onder 7.
8 Verweerschrift onder 8.
9 Verweerschrift onder 9.
10 Middel I is weergegeven achter randnummer 3 en uitgewerkt onder 3.1-3.3, middel II is weergegeven achter randnummer 4 en uitgewerkt onder 4.1-4.5, middel III is weergegeven achter randnummer 5 en uitgewerkt onder 5.1-5.5 en middel IV is weergegeven achter randnummer 6 en uitgewerkt onder 6.1-6.5.
11 Vgl. o.m. de noot van Vranken onder HR 2 februari 1990, NJ 1990, 795, die deze aspecten duidt als mogelijke theoretische grondslag van het leerstuk van de verrassingsbeslissing (naast de verplichting van de rechter om de gedingstukken op te vatten zoals ook partijen die mochten begrijpen en naast het beginsel van partijautonomie).
12 Vgl. in zekere zin HR 23 mei 2003, NJ 2003, 496 en conclusie A-G Wesseling-van Gent daarvóór, onder 2.21.
13 Vgl. E. Tjong Tjin Tai, Verrassingsbeslissingen door de civiele rechter, NJB 2000/5, p. 259-264; Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), art. 25, aant. 4 (Wesseling-van Gent). Zie voor recente uitspraken HR 4 februari 2005, LJN AR6186; HR 12 november 2004, NJ 2005, 24; HR 21 december 2001, NJ 2004, 34, m.nt. DA.
14 Vgl. ook HR 21 december 2001, NJ 2004, 34, m.nt. DA.
15 Zie hierover o.m. Snijders / Wendels, Civiel Appel (2003), nr. 67, onder verwijzing naar HR 20 juni 1930, NJ 1930, 1217, m.nt. PS; HR 14 april 1961, NJ 1961, 407; HR 4 mei 1984, NJ 1985, 3, m.nt. WHH. Voorts Hugenholtz / Heemskerk (2002), nr. 116 en Veegens / Korthals Altes / Groen (2005), nr. 61.
16 Zie o.m. Snijders / Wendels, Civiel Appel (2003), nr. 65.
17 Hugenholtz / Heemskerk (2002), nr. 116.
18 Daarover meer in Hugenholtz / Heemskerk (2002), nr. 115.
19 Hugenholtz / Heemskerk (2002), nr. 116, onder verwijzing naar HR 18 december 1942, NJ 1943, 40; HR 5 maart 1948, NJ 1948, 180; HR 3 september 1999, NJ 2001, 405, m.nt. ThMdB. Voorts Snijders / Wendels, Civiel Appel (2003), nr. 65; HR 12 mei 1995, NJ 1995, 514.
20 Hugenholtz / Heemskerk (2002), nr. 116, onder verwijzing naar HR 15 oktober 1952, NJ 1953, 461; HR 9 februari 1968, NJ 1968, 141; HR 25 september 1992, NJ 1992, 752; HR 12 mei 1995, NJ 1995, 514.
21 Snijders / Wendels, Civiel Appel (2003), nr. 65; Veegens / Korthals Altes / Groen (2005), nr. 61; HR 20 maart 1992, NJ 1992, 725, m.nt. PAS, rov. 3.4.
22 Zie bijv. HR 23 juni 1989, NJ 1990, 381, m.nt. JBMV onder NJ 1990, 382, rov. 4.4, en HR 25 september 1992, NJ 1992, 752.
23 [Eiser] c.s. verwijzen hier naar de bepalingen van het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
24 In dit verband wijs ik er overigens op dat aan het proces-verbaal, dat zich bevindt in het dossier van het Hof, een faxverzendbericht is gehecht, waaruit blijkt dat het proces-verbaal op 16 mei 2005 is gezonden aan [betrokkene 2], de gemachtigde van [eiser] c.s..
25 Vgl. voor dit laatste ook HR 14 februari 1997, NJ 1999, 409, m.nt. S.C.J.J. Kortmann.
26 Het artikel bepaalt: "1. Behoudens het bepaalde omtrent getuigen, die niet woonachtig zijn of niet verblijf houden op het eiland, waar de rechter in eerste aanleg zitting houdt en voor zoveel ontslag, verlof, overlijden, ziekte van langdurige aard of een andere dergelijke oorzaak het niet noodzakelijk maakt, mag een rechter, die het getuigenverhoor niet heeft bijgewoond, niet medewerken tot de beslissing over de zaak, waarin dat verhoor gehouden is. 2. Van de afwijking van deze regel en de oorzaak daarvan wordt in het vonnis melding gemaakt. De noodzakelijkheid van de afwijking wordt uitsluitend door de rechter die haar toepast, beoordeeld, zonder dat daartegen enige voorziening openstaat." In de oude bepaling over de gerechtelijke plaatsopneming (art. 156 (oud) RvNA) ontbrak een voorziening, vergelijkbaar met die van art. 228 lid 4 (oud) Rv.
Vgl. voor de procedure in hoger beroep naar het nieuwe procesrecht voor de Antillen en Aruba art. 280 lid 2 RvNA, waarin art. 224 RvNA van overeenkomstige toepassing wordt verklaard; deze laatste bepaling, die blijkens haar eerste lid mede op de gerechtelijke plaatsopneming betrekking heeft, bepaalt in haar derde lid slechts ten aanzien van het getuigenverhoor: "De rechters voor wie een getuigenverhoor heeft plaatsgehad, werken zoveel als mogelijk is mee tot de einduitspraak in de zaak waarin het verhoor is gehouden."
27 Vgl. ook T&C Burgerlijke Rechtsvordering (2005), art. 155, aant. 4 (Morée / Beenders).
28 Hugenholtz / Heemskerk (2002), p. 116, noot 11, zij het zonder nadere toelichting.
29 Vgl. in verband met art. 212 (oud) Rv, Parl. Gesch. Bewijsrecht (1988), p. 286; T&C Burgerlijke Rechtsvordering (2005), art. 155, aant. 3 (Morée / Beenders). (Nog) oudere bepalingen van Rechtsvordering noemden ook de redenen "ontslag, overlijden, ziekte van langdurige aard of een andere dergelijk oorzaak", zie Parl. Gesch. Bewijsrecht (1988), p. 284.