1 Zie het arrest van het hof Den Bosch van 16 maart 2004 onder 5.1.1 t/m 5.1.9.
2 Prod. 1 bij de cve.
3 Zie prod. 3 bij de cve.
4 Prod. 2 cve.
5 Prod. 1 en 2 bij de cva in reconventie.
6 Prod. 3 bij de cva in reconventie.
7 Prod. 4 bij de cve.
8 Prod. 5 cve.
9 De aanvankelijk als voorwaardelijk ingestelde reconventionele vordering is tijdens de procedure ongemerkt getransformeerd tot een volwaardige reconventionele vordering. De rechtbank spreekt in haar vonnis onder 1 zonder voorbehoud over 'de vordering in reconventie'. Vgl. ook de constatering van het hof in rov. 5.2 van het tussenarrest van 16 maart 2004.
10 Het rapport is door Newomij overgelegd als productie 1 bij de cvr in conventie.
11 De cassatiedagvaarding is op 21 december 2004 uitgebracht.
12 Vaste rechtspraak. Zie o.m. HR 12 november 2004, NJ 2005, 24, rov. 3.4; HR 11 juni 2004, NJ 2005, 282, rov. 3.5; HR 29 november 2002, NJ 2003, 549, m.nt. JBMV, rov. 3.8; HR 11 juni 1999, NJ 1999, 625, rov. 3.4. Zie tevens: Hugenholtz-Heemskerk, t.a.p., nr. 153; Snijders/Wendels, Civiel appel, 2003, nrs. 216, 219-223 en Ras/Hammerstein, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken, 2004, nrs. 61 en 74-83.
13 Zij was immers door de rechtbank, zij het op een andere grond, geheel in het gelijk gesteld Zie bijv. HR 11 juni 2004, NJ 2005, 282, rov. 3.5 sub (ii), slot. Vgl. HR 3 september 2004, LJN:AO7883, JOL 2004, 428, rov. 3.8.2. Zie tevens: Snijders/Wendels, t.a.p., nr. 224 en Ras/Hammerstein, t.a.p., nr. 81 sub (i)
14 Zie Ras/Hammerstein, t.a.p., nr. 79.
15 Vgl. Memorie van Antwoord, p. 4, tweede, derde en vierde alinea.
16 Zie p.4 van de Antwoordakte na tussenarrest .
17 Zie Asser-Hartkamp, 4-II, 2005, nrs. 324-327; Valk, Contractenrecht (serie afgesloten in 1996), nrs. 546 e.v.; G. J. Meijer, Bindend advies en de vaststellingsovereenkomst, in: Tot persistit!, opstellen aangeboden aan Snijders, 1992, p. 51-69; I. Van Creveld, Het bindend advies, in: Rechtsgeleerde opstellen, bundel aangeboden aan Scholten, 1932, p. 70-93; Burgerlijke Rechtsvordering, Boek IV, Snijders, aant. 7.
18 HR 25 maart 1994, NJ 1995, 23; HR 18 juni 1993, NJ 1993, 615; HR 29 januari 1931, NJ 1931, p. 1317 e.v. m.nt. EMM. Vgl. tevens: HR 13 februari 2004, LJN: AN8287, JOL 2004, 80.
19 Zie bijv. HR 12 september 1997, NJ 1998, 382.
20 Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 779, nr. 3, p. 41: "(...) moet het nieuwe artikel in hoofdzaak worden gezien als een voortzetting van het huidige recht zoals dit door de rechtspraak is gevormd aan de hand van de eisen van redelijkheid en billijkheid (...)" Het artikel is mede van belang "met het oog op het in artikel 7 lid 2 bedoelde geval dat aan een partij bij een rechtsverhouding of aan een derde de bevoegdheid is gegeven de regeling van die verhouding aan te vullen of te wijzigen. Men denke bijv. aan een overeenkomst ingevolge welke bepaling van de prijs voor een bepaalde prestatie nader door één der partijen of een derde zal geschieden."
21 Toelichting Voorontwerp, p. 1147.
22 Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 779, nr. 3, p. 40.
23 Zie o.a. Toelichting Ontwerp-Meijers, p. 1146; Burgerlijke Rechtsvordering, Snijders, Boek IV, aant. 7. Zie ook HR 28 december 1934, NJ 1935, 171.
24 Toelichting Ontwerp-Meijers, p. 1147.
25 J.M. Polak, Het bindend advies in het Nederlandse recht, Tijdschrift voor Privaatrecht, 1985, p.749-765.
26 Polak, t.a.p., p. 758.
27 Mon. Nieuw BW B-80 (Van Rossum), p. 28.
28 Zie ook de conclusie van A-G Biegman-Hartogh: "Onderdeel 3 betoogt te verdedigen, als ik het goed zie, dat de enkele schending van het beginsel van hoor- en wederhoor voldoende is om het bestreden bindend advies niet verbindend te achten, ook indien de wederpartij door deze schending geheel niet is benadeeld. Dit betoog gaat naar mijn mening in zijn algemeenheid te ver: een dergelijke regel zou immers in strijd komen met het beginsel: "geen belang, geen aktie." Vgl. tevens Hartlief en Tjittes in hun signalering van het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2005 in NJB 2005, p. 1608.
29 W.C. Treurniet, Tweeërlei bindend advies, Arbitrale Rechtspraak 1953, p. 101-104; P. Zonderland, Het bindend advies getoetst, Arbitrale Rechtspraak, 1965, p. 225-238; W. Nolen, Handleiding voor arbiters, 1957, p. 249-264; W.H. Heemskerk, Bindend advies en arbitrage, in: Een goede procesorde, opstellen aangeboden aan Mr. W.L. Haardt, 1983, p. 225-238; Hugenholtz-Heemskerk, t.a.p., nr. 198; Valk, Contractenrecht, nr. 546; Pels Rijcken, Bindend advies als middel tot beslechting van rechtsgeschillen., NJB 1986, p. 1053.
30 Volgens Polak, t.a.p., p. 759 gaat Heemskerk hierin te ver.
31 Heemskerk, t.a.p. p. 235-236.
32 Zo ook A-G Biegman-Hartogh in haar conclusie vóór HR 1 juli 1988, NJ 1988, 1034.
33 Zie in dezelfde geest Zonderland, t.a.p., p. 238.
34 Van Ittersum, Het bindend advies, diss. 1927, p. 52-53. Volgens Zonderland, t.a.p., p. 225 geeft Van Ittersum een zodanige definitie van het bindend advies dat hij een zuiver bindend advies bedoelt.
35 T.a.p., p. 84 en p. 87.
36 T.a.p., p. 250.
37 T.a.p., p. 258 en 261.
38 T.a.p., p. 755 en 763.
39 Contractenrecht (bijgewerkt tot 1996), nr. 609.
40 Zie bijv. hof Den Bosch 23 november 1961, NJ 1962, 109 en 26 februari 1974, NJ 1974, 297; hof Amsterdam 7 november 1991, NJ 1992, 822; hof Arnhem van 13 november 2001, NJ 2002, 248.
41 Burgerlijke Rechtsvordering, Boek IV, aant. 7.
42 T.a.p., p. 87.
43 T.a.p., p. 261.
44 G.J. Meijer, Bindend advies en de vaststellingsovereenkomst, in: Tot persistit!, opstellen aangeboden aan Snijders, 1992, p. 63.
45 H.J. Snijders, Geschilbeslechting buiten de overheidsrechter als centraal thema revisited en updated, Ars Aequi 2002, p. 483-498 (p. 493).
46 Zie voorts HR 11 juni 1965, NJ 1965, 258; Hof 's-Hertogenbosch 26 februari 1974, NJ 1974, 297; Hof Amsterdam 7 november 1991, NJ 1992, 822 en HR 25 april 1924, NJ 1924, p. 719; HR 17 november 1995, NJ 1996, 143. Valk, Contractenrecht, nrs. 595-598, vermeldt (lagere) rechtspraak over schending van het beginsel van hoor en wederhoor in het geval partijen niet of onvoldoende in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunt kenbaar te maken, de gegevens waarop het advies berust niet ter kennis van beide partijen zijn gekomen, of getuigen zijn gehoord buiten een der partijen om.
47 Vgl. in dit verband de uitspraak van het hof Den Bosch van 30 januari 1991, NJ 1991, 651.
48 Zie prod. 1 bij cvr.
49 Een beding in algemene voorwaarden is ook vernietigbaar indien de gebruiker aan de wederpartij niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen - zie art. 6:233 onder b - maar deze vernietigingsgrond speelt in dit stadium van het geding geen rol meer. Vgl. in dit verband de door [eiser] c.s in appel niet bestreden rov. 3.3.1 van het vonnis van de rechtbank van 1 augustus 2002.
50 In de terminologie van de wet: een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf; vgl. art. 6:237 BW.
51 Zie over de achtergronden van die keuze H.N. Schelhaas, Het boetebeding in het Europese contractenrecht, diss. Utrecht, 2004, p. 307 en 308.
52 Zie Parl. Gesch. Inv. Boek 6, p. 1743. Zie voorts: Asser-Hartkamp I, 2004, nr. 400; B. Wessels/R.H.C. Jongeneel, Algemene voorwaarden, 1997, nr. 412 en R.H.C. Jongeneel, De Wet algemene voorwaarden en het AGB-Gesetz, diss. VU 1991, nr. 319.
53 A.w., nr. 319.
54 A.w., p. 308 e.v.
55 Er zijn echter ook verschillen met de Nederlandse regeling. Zie over deze richtlijn uitvoerig, met verdere verwijzingen: Losbl. Verbintenissenrecht (Hondius), Inleiding bij titel 5, afdeling 3 van boek 6 BW, aant. 10; Mon. NBW B55 (Hijma), 2003, nr. 8 en R.H.C. Jongeneel, Een richtlijn die weinig schade aanricht, TvC 1993, p. 117-130.
56 Zie o.m. HvJ 13 november 1990, Marleasing, C-106/89, NJ 1993, 163; HvJ 14 juli 1994, Faccini Dori, C-91/92, NJ 1995, 321; HvJ 27 juni 2000, Océano, C-240/98 t/m C-244/98, NJ 2000, 730.
57 A.w., nr. 8.
58 T.a.p., p. 124-126.
59 A.w., p. 315.
60 In soortgelijke zin: M.B.M. Loos, Algemene voorwaarden, 2001, nrs. 195, slot en nr. 197. Loos laat zich overigens wel stelliger uit dan Hijma en Schelhaas. Volgens hem is het voorkomen van een beding op de Europese lijst (door Loos aangeduid als "blauwe" lijst) te zien als een duidelijke aanwijzing dat het beding onredelijk bezwarend is.
61 M.H. Wissink, Richtlijnconforme interpretatie van burgerlijk recht, diss. Leiden, 2001, nr. 207.
62 Zie Parl. Gesch. Boek 6, p. 325.
63 Vgl. in dit kader de stellingen van [eisers]: Conclusie van Dupliek p. 2 sub d; Memorie van Grieven, p. 5 onderaan en p. 6, eerste helft)
64 Vgl. in dit kader de stellingen van [eisers]: Conclusie van dupliek, p. 2 sub c; Memorie van Grieven p. 6
65 Vaste rechtspraak ten aanzien van exoneratiebedingen, zie HR 6 november 1992, NJ 1993, 27; HR 12 mei 2000, NJ 2000, 412; HR 18 juni 2004, NJ 2004, 585. Zie voorts over de vraag of een in algemene voorwaarden voorkomend exoneratiebeding onredelijk bezwarend is, HR 15 december 1995, NJ 1996, 319.
66 In het middel, zie cassatiedagvaarding p. 9 sub 4.5, wordt ook nog een beroep gedaan op de stellingen van Newomij dat het incasseren van de boete geen doel op zich is en dat [eiser] c.s. geen boete zullen verbeuren indien zij hun verplichting om medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de notariële akte nakomen.