1 Hiervoor is gekozen omdat organisatoren van de transporten zich vrijwel uitsluitend laten leiden door geldelijk gewin en het lot van de koerier van secundair belang is, aldus de Minister van Justitie (Kamerstukken II 2003-2004, 28 192, nr. 23, p. 15.
2 Kamerstukken II 2003-2004, 28 192, nr. 24, p. 2, 3 en nr. 27, p. 8. Zie daarover voorts de Minister van Justitie in de Tweede Kamer op 16 december 2003, Handelingen 37-2597.
3 Kamerstukken II 2002-2003, 28192, nr. 29, p. 2.
4 Kamerstukken II 2002-2003, 28192, nr. 29, p. 8.
5 Kamerstukken II 2002-2003, 28192, nr. 36, p. 3.
6 Ik ontleen dit aan de appelmemorie van de Officier van Justitie. Zie ook de brief van de voorzitter van het College van procureurs-generaal aan de hoofdofficieren van justitie en de hoofdadvocaten-generaal d.d. 19 september 2005, nr. PaG/BJZ/15737.
7 Schalken meldt in zijn binnenkort in de Nederlandse Jurisprudentie te publiceren noot bij de zaak Smirnova (EHRM 24 oktober 2003, Appl. nr. 46133/99 en 48183/99, Smirnova tegen Rusland) dat het Amsterdamse Hof in een geval als het onderhavige ook wel anders oordeelt over de vraag of de rechtsorde geschokt is.
8 Hier doet zich niet het geval voor dat - zie daarover HR 16 november 2004, NJ 2005, 171, m. nt. JR - de vordering tot bewaring is afgewezen omdat de verdachte (een bolletjesslikker die aan het eind van de inverzekeringstelling nog niet "schoon" was en die het Openbaar Ministerie daarom nog wilde vasthouden) gezien het beleid van het Openbaar Ministerie volgens de noodmaatregel naar redelijke verwachting niet zal worden vervolgd.
9 Th.W. van Veen en J.P. Balkema m.m.v. F.M. Noordam, Voorarrest, strafprocessuele en sociaalrechtelijke aspecten, deel 4 in de serie facetten van strafrechtspleging, H.D. Tjeenk Willink, Alphen aan den Rijn 1982, p. 37.
10 Sinds de Wet van 7 maart 1995, Stb. 1995, 31 spreekt de wet niet van "opgelegd" maar van "gesteld".
11 Zie voor bespreking van deze zaak noot E. Myjer in NJCM-bulletin 2004, p. 379 e.v., J.M. Reijntjes, Is er vooruitgang, Over de toepassing van voorlopige hechtenis, Strafblad 2004, p. 217, P.W. van der Kruijs, Tijdsbeelden van de voorlopige hechtenis (en enige voorstellen), in Krities (liber amicorum Ties Prakken), Deventer 2004, p. 205 e.v., T.M. Schalken, Vrijheidsbeneming volgens het EVRM en de Nederlandse praktijk inzake het voorarrest, in Via Straatsburg (liber amicorum Egbert Myjer), Nijmegen 2004, p. 257 e.v., en de binnenkort in de Nederlandse Jurisprudentie te publiceren noot van T. Schalken.
12 In de tekst hanteer ik het niet-vertaalde "public disorder" ter weergave van de rechtspraak van het EHRM. Zie daarover nr. 18.
13 Zie voor een bespreking van deze zaak alsmede voor een uitgebreid overzicht van de totstandkoming van het ernstig geschokt zijn van de rechtsorde als grond voor voorlopige hechtenis K.J. van Dijk, De geschokte rechtsorde als grond voor voorlopige hechtenis in het licht van het arrest Letellier, DD 2002, p. 554-573. Zie voor een uitgebreid historisch overzicht voorts J. uit Beijerse, Op verdenking gevangengezet, diss. Rotterdam 1998, in het bijzonder p. 85 e.v.
14 Zie voor een overeenkomstige redenering EHRM 27 november 1991, NJ 1995, 576, m. nt. EAA (Kemmache tegen Frankrijk), EHRM 27 augustus 1992, Appl. Nr. A 241 (Tomasi tegen Frankrijk), EHRM 20 maart 2001, EHRC 2001, nr. 32 (Bouchet tegen Frankrijk), en EHRM 13 februari 2001, Appl. nr. 34947/97 (Richet tegen Frankrijk) .
15 Zie ook nog EHRM 3 april 2003, EHRC 2003, 43 (Klamecki tegen Polen), waar werd overwogen: "122. The Court accepts that the suspicion against the applicant of having committed the offences with which he had been charged and the need to secure the proper conduct of the proceedings at their early stage may initially have justified his detention."
16 Zo ook reeds in EHRM 27 november 1991, NJ 1995, 576, m. nt. EAA (Kemmache tegen Frankrijk), par. 52. In de zaak Letellier spreekt het EHRM (par. 51) in een overeenkomstige overweging van "social disturbance".
17 P. van Dijk en G.J.H. van Hoof, Theory and Practice of the European Convention on Human Rights, Kluwer Law, derde druk, p. 379.
18 J.M. Reijntjes in Melai/Groenhuijsen, aant 10 op art. 67a (suppl. 144, oktober 2004), G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, vijfde druk, p. 390 en de in noot 11 aangehaalde literatuur. Zie ook Kamerstukken II 1992-1993, 23 178, nr. 3, p 6, voetnoot 8. Zie ook het met bevestigende beantwoording van de in de tekst geopperde vraag strokende voorstel van J. uit Beijerse en J.B.H.M. Simmelink in Het vooronderzoek in strafzaken, onderzoeksproject Strafvordering 2001, tweede interimrapport, p. 645. In dezelfde geest reeds J. Uit Beijerse, Op verdenking gevangengezet, diss. Rotterdam 1998, p. 202, 203.
19 K.J. van Dijk, a.w., p.567 e.v.
20 Zie ook E. Myjer, NJCM-bulletin p. 183 (noot bij de zaak Letellier): voor een tijdje kan in uitzonderlijke gevallen de geschoktheid van de openbare orde een bevel voorlopige hechtenis legitimeren.
21 Kamerstukken II 1968-1969, 9994, nr. 3, p. 4, l.k.
22 Van Dale's Groot woordenboek Engels-Nederlands, versie 2.0.1, 2004, geeft voor "disorder" niet alleen als betekenis "oproer, opstootje, wanordelijkheid, ordeverstoring", maar ook "wanorde, verwarring, ordeloosheid".
23 In zijn binnenkort in de Nederlandse Jurisprudentie te verschijnen noot bij de zaak Smirnova. Zie ook K.J. van Dijk, De geschokte rechtsorde als grond voor voorlopige hechtenis in het licht van het arrest Letellier, DD 2002, p. 567 en 570.
24 Schalken verwijst in dit verband naar EHRM 1 juni 2004, EHRC 2004, 81 m. nt. De Jonge.
25 EHRM 27 augustus 1992, Appl. Nr. A 241 (Tomasi tegen Frankrijk) respectievelijk EHRM 26 juni 1991, NJ 1995, 57 ( Letellier tegen Frankrijk).
26 E. Myjer in NJCM-bulletin 2004, p. 389 merkt op zich niet te kunnen voorstellen dat vrijlating van een bolletjesslikker die (ook nog met gevaar voor eigen leven) bolletjes heeft geslikt maatschappelijke onrust zal veroorzaken. Voor een first offender die als koerier met ruim 2 kilo cocaïne Nederland binnenkomt en bekent lijkt mij dit niet zo wezenlijk anders te liggen dat wel van het geschokt zijn van de rechtsorde door het feit zou moeten worden gesproken.
27 Zie over gevallen van vrees voor "public disorder" de in nr. 18 aangehaalde literatuur alsmede T.M. Schalken, Vrijheidsbeneming volgens het EVRM en de Nederlandse praktijk inzake het voorarrest, in Via Straatsburg (liber amicorum Egbert Myjer), Nijmegen 2004, p. 262 alsmede E. Myjer in NJCM-bulletin 2004, p. 389.
28 Zie noot 22.
29 Zie hierover J.M. Reijntjes in Melai/Groenhuijsen, aant 10 op art. 67a (suppl. 144, oktober 2004), die erop wijst dat de commissie Moons hierover anders dacht.